schijnselen af, welke bij de Cholera gevonden worden, waaruit moet blijken, dat zij in deze ziekte moeten en in geene andere kunnen gegrond zijn, ja zelfs dat slechts zoodanige geneesmiddelen dezelve kunnen genezen, welke deze eerste oorzaak uit den weg ruimen, en dat zonder dit er geene grondige genezing op volgen kan; terwijl tevens uit de lijkopeningen wordt aangetoond, dat al hetgeen door waarneming kan ontdekt worden met deze pathogenie overeenstemt.
Rec. moet bekennen, dat hij den logischen gang van den Schrijver hierin bewonderd, en, bijaldien ook niet alles daarin overeenstemt, ten minste het voorname doel bereikt wordt, omdat het met de ervaring in deze ziekte strookt.
Verder verdeelt de Schrijver de Cholera paralytica in cephalica, thoracica en abdominalis, en tracht zulks door lijkopeningen te bewijzen; waarin wordt aangetoond, dat bij alle aan Aziatische Cholera gestorvene lijders in deze deelen het bloed onregelmatig opgehoopt gevonden wordt, nogtans met dit onderscheid, dat het in deze holten niet overal, in evenredigheid der ruimte, regelmatig verdeeld is, maar soms meer in de groote vaten van den onderbuik, dan wederom meer in die der borstholte of van het hoofd wordt aangetrossen, met dat gevolg, dat deze verscheidenheid van organische afwijkingen ook een groot verschil in de uitwerkingen of symptomen moet te weeg brengen, hetwelk de Schrijver door de ervaring poogt te staven. Trouwens zoodanige lijders, welke aan de zoogenaamde Cholera atonita plotselijk of binnen weinige uren stierven, trokken zijne bijzondere aandacht; en de resultaten van vijf lijkopeningen, die nieuwenhuys in zijn werkje opgeeft, van subiet aan Cholera overledene voorwerpen, bewezen, dat aldaar eene buitengewone ophooping van bloed binnen den schedel plaats had.
Bij de Cholera thoracica vooronderstelde hij, dat bij eenige lijders, die bijzonder over eene anxietas in praecordiis geklaagd hadden, en waar de ademhaling meer dan