Voor onpartijdigen moge dit geschrijf als overtollig te achten zijn - het is zulks minder voor onkundigen, die de oordeelvelling van den Koninklijken Militairen Akademieleeraar voor waarheid mogten houden, en nu zich, door nijhoff's Brief, kunnen laten overtuigen, dat het geschil, tusschen dezen en van senden gevoerd, met kerktwisten, als zoodanig, niets gemeen heeft. Om deze reden beschouwen wij dan ook het medegedeelde als een woord ten gepasten tijde gesproken.
Overigens heeft Recensent zijne meening omtrent Do. van senden, in de beoordeeling van 's mans Iets, bereids kenbaar gemaakt, en zal derhalve op hetgeen, in den Brief aan een' Vriend, nader, ten opzigte van den Zwolschen Leeraar, voorkomt, het stilzwijgen bewaren. De man is zeer op ons verstoord, gelijk uit de verschijning van den kampvechter alethophilus is gebleken. Hij leze hier echter de verklaring, dat wij hem nimmer de slechte dienst zouden bewezen hebben, om zijn geschrijf van 3 Nov. 1834 aan de Redactie van eenig Tijdschrift te zenden - ja, dat wij nog minder die Missive openbaar zouden gemaakt hebben. Immers dan ware het groote publiek onkundig gebleven van den Brief, door hem, van senden, in dato 23 Dec. 1833, aan nijhoff geschreven, en thans door dezen, bl. 6, overgenomen; een Brief, waaruit ieder onpartijdige kan ontwaren, van welken geest de steller is.
Verder diene den Heere van senden en alethophilus tot narigt, dat zij, in het zoeken naar den steller der beoordeeling van het Iets in de Letteroefeningen, het spoor te eenemaal bijster zijn, en dit ook wel zullen blijven. De geruchten, die desaangaande in omloop kwamen, wekken, naar dat men geluimd is, den lachlust of het medelijden op. Maar ook evenmin kent de Heer nijhoff den Recensent, die nimmer eene beoordeeling in dit Maandwerk plaatste, waardoor anderen zich gevleid of beleedigd konden achten, en ook thans weder geen schrijver, maar het geschrevene in aanmerking nam.