| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Specimen Theologicum de Basilio Magno, Oratore sacro, quod - ad publicam disceptationem proponit Combertus Gulielmus van der Pot, in Seminario Remonstrantium S.S. Theol. Stud. Amstelodami, apud C.A. Spin. 1835. In oct. maj. XII et 157 pag.
Het is ons aangenaam, met bovenstaand Specimen loffelijk te zien optreden eenen Kweekeling uit de School der Remonstranten, welke Broederschap in vroeger eeuw verscheidene uitstekende en vermaarde Godgeleerden opgeleverd, en in onzen tijd (om van geene levenden te spreken) eenen Man, als stuart, tot haren Voorganger gehad heeft; waarom wij haar te meer gelukwenschen, dat zij ook nu nog toont haren alouden roem te willen en te kunnen staande houden. Hiertoe draagt de Heer van der pot, thans Proponent bij dezelve, het zijne vereerend bij, door eene welbewerkte Proeve over basilius den Grooten, als Kanselredenaar, die hij, onder voorzitting van den verdienstelijken Hoogleeraar des amorie van der hoeven, openlijk verdedigd heeft, en waarvan wij een kort verslag willen geven.
In de Inleiding (p. 1-13) geeft de Schrijver een overzigt van den staat der Kanselwelsprekendheid ten tijde van basilius, wijst de oorzaken aan, waaraan die toestand meest toe te schrijven was, en tracht in de beoordeeling daarvan den middelweg te houden, om er niet te hoog of te laag van te denken. - In het eerste Hoofdstuk (p. 14-54) geeft hij een overzigt van het leven van basilius, van de geboorte tot aan den dood, en ten slotte eenige opmerkingen over deszelfs karakter en zeden. - In het tweede handelt hij, na eenige algemeene opmerkingen, (p. 55, 56) in de eerste
| |
| |
Afdeeling (p. 57-94) over de Homiliën van basilius, welke hij onderscheidt in Leerstellige, Zede-, Geschied-, Natuur- en Uitlegkundige: van de vier, die tot de eerste soort behooren, geeft hij den inhoud afzonderlijk en beoordeelend op; van de overige doet hij die opgave en beoordeeling meer in het algemeen; en achter alles laat hij een aanhangsel volgen over de wifze van Bijbeluitlegging van basilius. In de tweede Afd. (p. 94-127) beschouwt hij sorm en zamenstelling dezer Leerredenen, en wel derzelver tekst, inleiding, verdeeling, overgangen en opklimming, en besluit; waarop weder een aanhangsel volgt over het vinden en gebruiken van bewijzen en voorbeelden. In de derde Afd. eindelijk handelt hij over den stijl van basilius, waarin hij duidelijkheid, eenvoudigheid, aangename verscheidenheid, sterke en zachte aandoenlijkheid, stoutheid en verhevenheid, en Bijbeltaal aanwijst, en met verscheidene plaatsen uit deszelfs Homiliën opheldert; waarop hij, na een enkel woord over deszelfs uiterlijke voordragt, waarvan bijna niets bekend is, met eene algemeene waardering der verdiensten van basilius, als Kanselredenaar, besluit. - Dit zij genoeg, om een algemeen denkbeeld van den inhoud dezer Proeve te hebben. Wie meer verlangt, dien verwijzen wij naar het zeer geachte Tijdschrift, de Godgeleerde Bijdragen,
IX, 4, 584 en volgg., waar eene breedere opgave te vinden is.
Deze Verhandeling nu is, zoo als men uit het bovenstaande gedeeltelijk zien kan, met kennis van zaken en in geleidelijke orde, en, gelijk Rec. er bijvoegen mag, over 't geheel in vrij goeden en behagelijken Latijnschen stijl geschreven. (De correctie mogt hier en daar beter zijn.) De Schrijver toont, in de behandeling van zijn aangenaam en nuttig onderwerp, doorgaans een goed en bezadigd oordeel, goed inzigt in de vereischten van Christelijke Leerredenen, en goeden smaak voor het ware en schoone, en geeft dit alles met die bescheidenheid, welke een jong mensch vooral zoo wèl staat, te ken- | |
| |
nen. - Eene algemeene aanmerking van Rec. op dit stuk zou wel deze zijn, dat de behandeling zoodanig is, dat zij niet volkomen beantwoordt aan hetgene, dat de titel doet verwachten; namelijk, dat zij meer over de verschillende Orationes sacrae van basilius gaat, dan wel hemzelven, als Orator sacer, zoo als hij hiertoe gevormd, en uit zijne werken kenbaar werd, voor oogen stelt; maar dit inderdaad niet gemakkelijk werk is ook misschien meer, dan men van een jong mensch, die daarenboven de Kanselwelsprekendheid nog niet genoeg door eigene beoefening kent, vergen mag: men moet bij deze en dergelijke Specimina Academica wèl onder het oog houden, dat men geen werk van voltooide Geleerden, maar van jeugdige beoefenaars der wetenschappen voor zich heeft; en dan hebben wij met dat van den Heer van der pot over 't geheel vrede. - Ééne algemeene opmerking veroorlove hij ons nog, die wel hem alleen niet raakt, maar waartoe nogtans Rec. in de volgende woorden, p. 55, aanleiding kreeg: ‘Urgente temporis spatio, in quibusdam, ulteriore expositione utique dignis, brevior esse cogor.’ Wel eens meer vindt men dergelijke verontschuldigingen in Akademische Dissertatiën; maar
waartoe toch doorgaans zulke overhaasting, en hierdoor ontstaande bekrimping in het bewerken? er is immers bij die, welke niet ex officio gemaakt moeten worden, geen periculum in mora: men neme er dus den tijd toe, en voltooije zoo veel mogelijk zijn werk! Laat er dan al eens een Theol. Doctor of een Specimen minder zijn, wel nu! de wetenschap zal er niet slechter bij staan, zoo het geleverde maar goed is.
Wat nu de bijzondere deelen van deze Verhandeling aangaat, het spreekt van zelf, dat men wel eens in inzigt en beoordeeling van zaken met den Schrijver kan verschillen, zonder dat het aan de waarde van deszelfs werk grootelijks te kort doet. Rec. wil dan ook wel iets van dien aard kortelijk mededeelen, zonder aan zijne eigene meening groote waarde te hechten. - Het 1ste
| |
| |
Hoofdst., over het leven van basilius, zou hij willen bekort hebben, niet alleen omdat hierover, weinige jaren geleden, eene opzettelijke, hier ook aangehaalde Dissertatie van feisser geschreven is, maar ook en vooral, omdat hij liefst alleen datgene zou genomen hebben, wat bepaaldelijk strekken kon, om de vorming van basilius tot Redenaar te doen kennen. - Het aanhangsel der 1ste Afd. van het 2de Hoofdst., over de uitleggingswijze van basilius, had gepaster bij § 1 van de 2de Afd., over den tekst, waarop zijne Leerredenen gegrond waren, kunnen gevoegd worden, en zoo ook het aanhangsel van deze 2de, over het vinden van bewijzen en voorbeelden, eene betere plaats kunnen hebben achter § 3, over de verdeeling, tusschen welke en de volgende nu eene gaping en onvolledigheid is in de beschouwing van alles, wat tot eene Leerrede behoort. - De hooge ingenomenheid met zijnen held heeft den Schrijver wel niet belet, ook deszelfs gebreken op te merken; maar had echter hierbij ook niet gevoegd mogen worden, dat basilius somtijds wat wijdloopig is, zoodat hij zijn onderwerp als geheel uitput, en door al te groote opeenstapeling den toehoorder overlaadt? Zou hij ook somtijds niet wat al te gezocht kunstig zijn, zoodat men niet volkomen met van der pot kan zeggen, p. 144: ‘Cum enim ars in iis nulla, sed e contrario ipsa natura cerneretur,’ etc.? De Kunst is zelfs niet onbepaald af te keuren, ja kan en moet de Natuur volgen, en er vriendschappelijk mede zamenstemmen; maar doet zij dezelve dwang aan, en moeite, om schoon te schijnen en te schitteren, dan gaat zij hare grenzen te buiten: en hiervan is basilius misschien niet geheel vrij te pleiten. - Of van de drie uit basilius aangevoerde voorbeelden van verhevenheid van stijl, p. 149
et seqq., de twee eerste wel hier behooren, zou Rec. betwijfelen: het zijn zeer uitvoerig uitgewerkte vergelijkingen van het leven met eenen weg, die eer onder de rubriek van het schoone, dan onder die van het verhevene schijnen te staan. - Wat hier,
| |
| |
p. 152, 153, in weinige regels over de Bijbeltaal van basilius gevonden wordt, is wat al te kort en oppervlakkig: er is toch een groot onderscheid in het gebruiken van Bijbeltaal in Leerredenen; en er had misschien meer bijzonder kunnen aangetoond worden, in hoe verre de manier van basilius te dezen opzigte al of niet doelmatig en navolgenswaardig is. - Doch wij besluiten met des Schrijvers tantum, en willen niet te veel eischen, maar verblijden ons gaarne over het vele goede, dat wij hier vinden. |
|