Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe hooge Feesten der Christelijke Kerk in derzelver oorsprong en bestemming. Door F.J. Domela Nieuwenhuis, Theol. Doct. S.M.C. (thans Evang. Luth. Pred. te Culemborg.) Te Leeuwarden, bij G.T.N. Suringar. 1834. In gr. 8vo. 219 Bl. f 2-40.De Heer nieuwenhuis heeft wèl gedaan met de resultaten van zijn onderzoek aangaande den oorsprong en de bestemming der Christelijke feesten aan het publiek mede te deelen. De bronnen, van welke hij gebruik heeft gemaakt, zijn in het Voorberigt opgenoemd; en, ofschoon ‘van den jeugdigen beoefenaar der wetenschappen en letteren,’ om de uitdrukking van den Schrijver te gebruiken, ‘niet te vorderen is, wat de man, die de vruchten van langdurige overdenking mededeelt, alleen in staat is te geven,’ verblijden wij ons over de aangename proeve, die de Heer nieuwenhuis hier geeft van solide kunde, van meer dan alledaagsche bedrevenheid in de schriften der Kerkvaders, zuiveren smaak en Christelijke gevoelens. Het onderwerp is voor onze landgenooten grootendeels nieuw; de Christelijke oudheidkunde toch in het algemeen heeft even zoo min, als hare bijzondere deelen, tot heden toe in ons Vaderland die bewerking gevonden, welke haar voor den beschaafden stand, naar de behoefte van onzen tijd, tot eene meer algemeene stof van beoefening maakt. Na eene algemeene beschouwing van de seestviering in de oude Christelijke kerk, wijst de Schrijver aan, dat de Christelijke feesten gedurende het kerkelijke jaar van oudsher werden verdeeld in drie cirkels, welker afzonderlijke beschouwing de drie asdeelingen van het werkje uitmaakt. In de eerste, over den Kerscirkel, of het Kersfeest met zijne heilige dagen, wordt eerst gehan- | |
[pagina 588]
| |
deld over den Advent (op de vier aan het Kersfeest voorafgaande Zondagen); daarna over het feest van jezus' geboorte zelf, en vervolgens over den gedenkdag van stephanus den Martelaar (26 December), die van joannes den Evangelist (27), en der onschuldige kinderen, slagtoffers van den moord te Bethlehem (28). Van de drie laatstgenoemden zegt nieuwenhuis: ‘In de Protestantsche kerk zijn zij teregt afgeschaft: schoon wij niet mogen ontveinzen, dat zij ons in den kring eener heilige familie verplaatsen. Christus, de aan de vaderen beloofde, ontvangen door (van) den Heiligen Geest en geboren uit eene Maagd, staat aan het hoofd, als een beeld van Goddelijke reinheid: daarnaast de onschuldige zuigelingen, wier bloed voor jezus vloeide; want die nog niet hadden kunnen zondigen, stierven in de plaats van Hem, die nimmer zonde begaan zou, en wiens leven als dat van een onbevlekt lam zou worden geofferd voor de zonden der wereld. Daarbij stephanus, de man vol van den H. Geest, de geloofsheld, wiens dood de schitterendste getuigenis mogt zijn van christus' leven in de eeuwigheid: wij zien hem, met den (de) martelaarskroon op den schedel, naast den geliefdsten Jonger des Heeren, het beeld der teederste vriendschap en zorgvuldigste liefde. Zoo vereenigt deze vierdaagsche feestviering de beelden der reinheid en onschuld en vriendschap en trouw, door christus te zamensmeltende tot één beeld, waar christus alles in allen wordt.’Ga naar voetnoot(*) Tot dezen cirkel behooren nog het feest der besnijdenis en naamgeving van jezus (1 Januarij), alsmede dat der Epiphanie, of van den dag der verschijning (6); beide almede, het laatste geheel, het eerste zoo goed als geheel, door de Protestanten afgeschaft. | |
[pagina 589]
| |
De tweede afdeeling, de Paaschcirkel, bevat de feestdagen, toegewijd aan de herdenking van jezus' dood en opstanding. Na eenige algemeene aanmerkingen, treffen wij hier eerst het een en ander aan over de oneenigheden omtrent den tijd der viering van het Paaschfeest, welke, gelijk bekend is, eindigden met het besluit van het Concilie van Nicea, in het jaar 325, dat dit feest voortaan zou gevierd worden op den Zondag na de volle maan van de Lente-nachtevening.Ga naar voetnoot(*) Vervolgens handelt de Schrijver over de zoogenoemde groote of heilige week in het algemeen, en over den Palmzondag; den groenen (of, zoo als die in onze Almanakken genoemd wordt, witten) Donderdag; den goeden Vrijdag, en den grooten Sabbath, een' feestdag, dien ook, zegt de Schrijver, ‘de Protestantsche kerk schijnt te hebben afgeschaft, schoon er in Duitschland en in sommige Gemeenten van ons Vaderland Godsdienstoefeningen gehouden worden ter voorbereiding voor het Paasch- | |
[pagina 590]
| |
feest: dan wordt ...... de voorbereidingspredikatie uitgesproken.’ Dit laatste zal, althans met betrekking tot ons Vaderland, wel het eenige zijn; ten minste van eene godsdienstoefening op dien dag, (hier en daar ook stille Zaturdag genoemd) anders dan ter voorbereiding voor het H. Avondmaal, wanneer dit op Paschen gevierd wordt, heeft Rec. nooit gehoord. Hierna komt nieuwenhuis tot het Paaschfeest zelf, en eindigt deze afdeeling met eenige aanmerkingen over den witten Zondag, eene week na Paschen, doch die thans ook niet meer gevierd wordt. Het derde gedeelte der Verhandeling spreekt over den Pinkstercirkel, of de feestdagen ter herdenking van jezus' verheerlijking in den hemel en der grondvesting van de Christelijke kerk; en wel eerst over den feestdag van jezus' hemelvaart, daarna over het Pinksterfeest, en eindelijk over dat der H. Drievuldigheid (Trinitatis), Zondag na Pinksteren, een dag, als feest onder de Protestanten in onbruik, als tijdmerk bekend in de Luthersche kerk. Ten aanzien dezer laatste afdeeling kunnen wij niet nalaten op te merken, dat de viering van het feest van 's Heilands hemelvaart, in de Provincie Zeeland vroeger Zoo vindt men b.v. voor het jaar 1836: Maart; derhalve 3 April 1836 Paschen. Rec. | |
[pagina 591]
| |
geheel niet gevierd, daar ook thans nog, althans ten platten lande, weinigen naar de kerken lokt; waartoe waarschijnlijk medewerkt, dat de landbouwende klasse in dien tijd des jaars gewoonlijk met werk als overladen is. Afzondering van den ganschen dag ten Christelijken feeste heeft ook niet weinige bezwaren tegen zich. Waarlijk, wanneer men in aanmerking neemt, hoe weinig eene enkele godsdienstoefening doen kan, om den geheelen dag tot eenen Christelijken feestdag te verheffen, dan kan men den wensch naauwelijks onderdrukken, dat 's Heilands hemelvaart, althans in landgemeenten, herdacht wierd op den den Zondag vóór Pinksteren (in navolging van hetgeen vroeger bij de Doopsgezinden te Leyden, zie bladz. 187, plaats had). En het voorjaars-Avondmaal op goeden Vrijdag te bedienen, ware misschien wel de beste inrigting, die er gemaakt kon worden, om dien gedenkdag van den dood des Verlossers meer in eere te doen houden, dan tot nog toe geschiedt. Moge dit laatste althans geen pium votum blijven! Wij wenschen aan dit welgeschreven werkje vele lezers, en aan den Heer nieuwenhuis verderen lust, om zijne landgenooten op de vruchten van zijne vlijt te onthalen. |
|