De tweede Afdeeling, die het grootste gedeelte van het werk uitmaakt, geeft eene Proeve eener opvoedkundige Karakterkunde der achttiende Eeuw, tot op onzen tijd; voornamelijk met betrekking tot het Protestantsche Duitschland. - Het is jammer, dat, juist door dit laatste bijvoegsel, deze Proeve, voor een overzigt eener algemeene Geschiedenis, eenigzins eenzijdig en onvolledig wordt: Duitschland, hoe verdienstelijk ook in dit opzigt, wordt alzoo te veel het eenige hoofdpunt: de andere landen zijn wel niet geheel verwaarloosd; neen! de Schrijver, die, ook op zijne buitenlandsche reizen, zich het Opvoedingswezen tot een voornaam voorwerp zijner waarnemingen gemaakt had, laat aan dezelve ook in dit geschrift wel regt wedervaren, maar echter zijn zij meestal te kort en als ter loops behandeld. - Na eenige voorloopige aanmerkingen, worden de Opvoedkundigen dier Eeuw eigenaardig in vier klassen gerangschikt (bl. 33, 34, 36): de Frankische of godsdienstige School, dus genoemd naar de godsdienstige pogingen van franke te Halle; de (vrome) School der Humanisten, vooral sedert j.m. gesner; (voor dit vrome zal waarschijnlijk een ander of in 't geheel geen epitheton moeten staan;) die der Philanthropijnen, dus genoemd naar de Inrigting van basedow te Dessau; en die der Eklektiekers, die het beste van elke der vorige trachten uit te kiezen, over te nemen en in omloop te brengen. Deze vier Hoofdscholen worden dan verder, in hare geschiedenis, grondstellingen, instellingen en leerwijze, opvoedkundigen, en letterkundige verdiensten, duidelijk voorgesteld. Met eenen algemeenen terugblik op de achttiende Eeuw, en eenen (zeer vlugtigen) blik op
andere Landen van Europa, wordt deze Afdeeling besloten.
De derde Afdeeling, die de negentiende Eeuw ten opschrift heeft, bevat eerst een algemeen overzigt over verschillende Rijken, ten opzigte van opvoeding en onderwijs; en daarna weder voornamelijk, wat Duitschland hierin opgeleverd heeft, en wel bepaaldelijk het-