Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAugusti Arnoldi Sebastian, Med., Chir. et Art. Obst. Doctoris, Medae. in Academia Groningana Professoris ord., Physiologia Generalis. Groningae, apud J. Oomkens. 1835. 8vo. maj. f. pp. 301. f 3-:De Hoogleeraar sebastian, geroepen om de Natuurkunde aan de Hoogeschool te Groningen te onderwijzen, gevoelde dra behoefte aan een doelmatig handboek voor de algemeene Natuurkunde van den Mensch. Dewijl sedert eenige jaren dit veld minder bearbeid schijnt, dacht hij met minder schroom handen aan een werk te mogen slaan, waardoor hij zich tevens de taak van het onderwijzen dezer wetenschap gemakkelijker konde maken. Moge zijn werk dit doel zoo bereiken, dat het onder de genen worde gerangschikt, welke door de jonge lieden dikwijls gelezen, en steeds met vernieuwden lust in handen genomen worden! Het is onderhoudend, in doorgaans goed, soms sierlijk Latijn, geschreven. Men ziet op sommige plaatsen, dat gezegden en uitdrukkingen der klassieke Schrijvers geheel in den Opsteller zijn over- | |
[pagina 556]
| |
gegaan, zoodat hij zijne gedachten in den stijl der Ouden mededeelt. Deze Natuurkunde is, ook van hare letterkundige zijde, een verblijdend bewijs, dat de Letteren, de bron van ware beschaving, ook door Hoogleeraren in de Geneeskunde niet veronachtzaamd worden, waarover anders niet ten onregte onlangs geklaagd werdGa naar voetnoot(*), vooral wat vele Medische Dissertatiën betreft. Beveelt zich deze Natuurkunde aan door het gewaad, waarin zij gestoken is, niet minder aanprijzenswaardig is haar inhoud. De Schrijver toont zich als denker, waardoor hier en daar oorspronkelijke mededeelingen, hem bijzonder eigen, van eigene waarnemingen en onderzoek afkomstig, des te belangrijker worden. Hij is een juist beoordeelaar der gevoelens van anderen; hij doet dit echter met vele gematigdheid en omzigtigheid, zoodat, waar men met den Schrijver niet van hetzelfde gevoelen is, men met hem niet ligt in twist zal komen, dewijl hij veel onbeslist laat, en soms onderscheidene gevoelens in twijfel trekt, zonder door eene stellige uitspraak tusschen de partijen in te treden. Hij toont zich als een Geleerde, die uitgebreide kundigheden bezit, met het vroeger uitgekomene en later in zijn vak medegedeelde zeer wel bekend is, en inzonderheid den arbeid, op onzen vaderlandschen bodem in het licht gegeven, waardeert en telkens aanwijst. Hij slaat de natuur met een wijsgeerig oog gade, maar eerbiedigt de grenzen, buiten welke menschelijke ondervinding niet reikt, en waar deze te kort schiet, wil hij zich door hoogere openbaring laten leiden. Deze algemeene Natuurkunde wordt in twee Hoofdafdeelingen gesplitst, die gezamenlijk in zes Hoofdstukken worden verdeeld. Van een algemeen overzigt der natuur gaat de Schrijver tot de bijzondere beschouwing van die van den mensch in het algemeen over. Vooraf echter tracht hij eenige kenteekenen op te geven, waar- | |
[pagina 557]
| |
door het onbewerktuigde zich van het bewerktuigde onderscheidt. Desgelijks zoekt hij de grenzen aan te wijzen, binnen welke het plantenrijk bepaald wordt, en waar het dierenrijk zich van hetzelve afscheidt. Terwijl de Schrijver kortelijk de rangschikking der dieren opgeeft, toont hij, op welk eene wijze de mensch zich van deze onderscheidt; dat hij oorspronkelijk niet bestemd is op handen en voeten te loopen, maar dat zijne houding en gestalte die zijn van een redelijk wezen. Hij doorloopt nu de verdere kenmerken en eigenschappen van den mensch; slaat hem in de hoofdverscheidenheden gade; spreekt over kleur, grootte, zwaarte en schoonheid; berekent den invloed van verblijf, luchtstreek enz., en beoordeelt, in hoeverre die wezenlijk of somwijlen meer denkbeeldig is. Men vindt hier meer, dan men verwacht: enkele stukken verrassen, b.v. over den gezelligen omgang, enz. Of de mededeelingen over het bloed hier op derzelver plaats zijn, zouden wij in twijfel trekken; in allen gevalle laten ook zij een groot vraagstuk onbeslist, of geven eene opheldering, welke voor elke gissing steeds een ruim veld openlaat. In het tweede en derde Hoofdstuk heeft de Schrijver een beredeneerd gebruik van de ondervinding van anderen gemaakt, zoo wel wat de leer der weefsels betreft, als de scheikundige nasporingen omtrent de zamenstelling der verschillende weefsels. Het tweede Hoofdstuk is eigenlijk als eene ingelaschte algemeene Ontleedkunde te beschouwen, gewijzigd naar des Schrijvers bijzondere inzigten, hier en daar door de vruchten zijner ondervinding verrijkt. Deze thans welbewerkte tak is echter voor geene groote uitbreiding door eigen werk vatbaar. Terwijl dezelve nogtans eigene bijdragen verkrijgt, is het zeker ook voor den Student daarenboven aangenaam, dit gedeelte der wetenschap, waarin hij zich moet oefenen, in goed Latijn overgebragt te zien. Men kan hetzelsde van het scheikundig Hoofdstuk zeggen; zoodat men thans een kort overzigt ook in het Latijn bezit, even als men sedert eenigen tijd voor de Hollandsche taal hierin reeds | |
[pagina 558]
| |
voorzien zag door de zorg van den hoogst verdienstelijken Hoogleeraar c. mulder. In het laatste gedeelte deelt de Hooggel. Schrijver een plan mede van eene verdeeling der Natuurkunde. Is dit de schets der hierop te volgen bijzondere Natuurkunde? Mogt dit des Schrijvers voornemen zijn! Mogt hij op eene even beknopte en duidelijke wijze het bijzondere deel der Natuurkunde vervolgen! Hij zoude gewis velen aan zich verpligten. Wij zouden den Schrijver slechts dit in bedenking geven, of door eene meer aphoristische bewerking deszelfs arbeid niet nog bruikbaarder zoude worden. Het hoofddenkbeeld kon als aphorisme bovenaan gesteld, en de uitbreiding, gelijk zij nu gegeven werd, daaronder geplaatst worden: zoo konde men stelling en uitbreiding of uitleg bij elkander hebben. |
|