dezer planten, in vergelijking met de dicotyledonen, in het noordelijk halfrond tusschen den 45o en 35o valt. Hij maakt ook de opmerking, dat het klimmend relative aantal der monocotyledonen ten noorden van den 45o breedte eigenlijk slechts door het vermeerderen der soorten eener enkele familie, die der Cariceae, veroorzaakt wordt. - Ook over het verschil der ontwikkeling van de radicula bij mono- en dicotyledonen hadden wij gaarne iets meer gelezen, dan de korte verwijzing naar richard's Handboek.
Tot de monocotyledonea behooren onder anderen de Gramineae, waaronder de Schrijver van Oryza sativa, Zea Mais, Panicum miliaceum, Lolium temulentum, Triticum repens, Saccharum officinarum, Andropogon iwarancusa uitvoeriger en andere soorten korter vermeldt. Onder de Irideae komt Crocus sativus, waarvan de geschiedenis en cultuur op eene zeer voldoende wijze behandeld wordt. De Schrijver had evenwel eene kleine teregtwijzing moeten voegen bij het fabelachtige verhaal, waarvan hij bl. 165 melding maakt: ‘Hertodt, die in 1671 eene Crocologia uitgaf, heeft gezien, dat honden, die saffraan gegeten hadden, geelgekleurde jongen wierpen; dezelfde kleur zag hij in de vrucht eener vrouw, na het gebruik eener groote hoeveelheid saffraan.’ Rec. kan niet denken, dat de Heer de vriese zulk een verhaal zelf voor geloofwaardig houdt; maar, zoo als het hier voorkomt, heeft het er nogtans den schijn van. - Onder dezelfde orde wordt ook nog Iris florentina vermeld; bij de Asphodeleae, Scilla maritima, Aloe succotrina; bij de Colchicaceae, Colchicum autumnale, Veratrum album; bij de Smilacineae, Smilax syphilitica, Smilax China; bij de Orchideae verscheidene soorten van Orchis, waaruit de salep bereid wordt of kan worden, en Vanilla aromatica; bij de Amomeae, Alpinia galanga, Zingiber officinale, Curcuma longa; bij de Cannaceae, Maranta indica; bij de Palmae,
Areca catechu, Calamus Draco, Sagus farinifera; bij de Typhaceae, Acorus calamus; bij de Pi-