maar vermits wij niet weten, of zij dit voor het Publiek zal verkiezen te doen, dienen wij er een kort verslag van te geven, en er onze gedachten over te zeggen.
Jose, die zijnen vader, een dapper, maar trotsch en woest Ridder, al in zijne kindschheid verloren, en daarna, ook van zijne moeder gescheiden, van anderen veel te lijden heeft, (waarvan echter hier geene bijzonderheden verhaald worden) vertoeft na haren dood nog drie jaar op het vaderlijk slot, (zonder dat het blijkt, wat hij daar doet) verdwijnt toen eensklaps, laat niets van zich hooren, en komt na zeven jaar weder, met een somber en streng uiterlijk en een menschenhatend gemoed, waarvan hij, 's nachts aan den oever der Ebro wandelende, in eene alleenspraak bekentenis doet, nog wraak tegen zijnen eersten vijand ademende. - Hij komt bij een nonnenklooster: het gezang der geestelijke zusters treft hem; en in eene lange alleenspraak uit hij zijne droefheid over zijne moeder, zijn geloof aan eene blinde en wreede noodlottigheid, zijne wraakzucht, zijne teleurgestelde liefde, wederom zijnen menschenhaat en wraaklust, en toch tevens eenen wensch om tot God weder te keeren. - Op het alleronverwachtst vertoont zich aan hem zijne florinde: (men zou het haast voor eene geestverschijning houden.) Zij ontdekt hem, dat zij niet, gelijk hij denkt, eens anders vrouw, maar ook, dat zij hem nog getrouw is; zij vertelt hem, dat zijne overledene moeder haar in den droom verschenen is, en haar tot hem gezonden heeft, om hem tot verbetering te vermanen, waarbij zij hem opwekt, om zijn wraakzwaard ten offer op het altaar te leggen. Doch hierop trekt hij wild en woest zijn zwaard, en verzekert het te zullen behouden en zich te wreken: zij smeekt hem nogmaals, bij zijner ziele zaligheid, om herroeping van dit woord; maar hij zegt bij herhaling: ‘Neen.’ Nu evenwel, op het zien van hare diepe droefheid, aarzelt hij; en eindelijk, - maar ‘Neen, - aarde en hemel 't is gedaan,... Hij rukt zich van florinde los, - Ziet haar nog eens, en schriklijk aan, - Ontvlucht haar - en verdwijnt in 't
bosch. En zij stort neder met een gil, Luid - aaklig - valsch en schril, En ligt daar pijnlijk uitgestrekt.’ (Vindt Zuster serena dit ook mooi?) Ontwakende bleef zij stom, en stierf binnen het jaar aan de tering. Hij kwam niet weder; ‘maar na jaar en dag, Vondt m' in, in’ (l. vond m' in,