Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over den voorgaanden en tegenwoordigen staat van Nederlandsch Indië, enz. Door N. van Elten, d.j.z.(Vervolg en slot van bl. 435.)
In 1826 werd een Kommissaris-Generaal (de Burggraaf du bus de gisignies) door Z.M. benoemd, om de bestaande inrigtingen in Indië te herzien, en zoodanige financiéle bezuinigingen aldaar in te voeren en maatregelen te beramen, als blijken zouden noodig te zijn tot herstel der geldelijke bezwaren. En ofschoon deze al zijnen ijver en bekwaamheid aan de hem opgelegde taak wijdde, groote bezuinigingen invoerde, en de belastingen, zoo veel de voor- | |
[pagina 483]
| |
zigtigheid slechts toeliet, verhoogde, het oogmerk, om het evenwigt tusschen inkomsten en uitgaven te herstellen, kon niet bereikt worden; en bij de finale sluiting der boeken in Indië, hetwelk niet heeft plaats gehad vóór 1832, is gebleken, dat, met primo van 1830, de Indische administratie een te kort van f 23,450,851-965 opleverde, ongerekend f 18,673,839-78, ten laste van Djokjokarta, als kosten van den oorlog, gebragt.Ga naar voetnoot(*) Intusschen was, toen de ondervinding nogmaals geleerd had, dat de partikuliere handel tusschen de Kolonie en het Moederland niet met voordeelige uitkomsten kon worden gevoerd, in het jaar 1824 eene Handel-Maatschappij opgerigt, welke, ondanks aan dezelve alle begunstigingen, die het Gouvernement haar slechts kon verleenen, werden toegestaan, tot 1830, jaarlijks aanzienlijke verliezen leed; zóó zelfs, dat, om de rente te betalen van haar kapitaal, door Z.M. millioenen schats moesten worden voorgeschoten. ‘Telt men nu bij de nieuwe Indische schuld die der gewezen Kompagnie, en de rente daarvan betaald, dan zeker heeft de natie, sedert 50 jaren, meer dan 150 millioenen aan hare O.I. Bezittingen opgeofferd; in de laatste 25 jaren daarvan noch commerciéle noch belangrijke indirecte voordeelen genoten, maar integendeel veel schade bij den handel geleden; terwijl wij tevens in een groot getal oorlogen aldaar gewikkeld geworden zijn, die niet alleen aan duizende onzer soldaten en bondgenooten het leven hebben doen verliezen, maar tevens de bevolking dier gewesten op stroomen bloeds zijn te staan gekomen. Waarlijk, wanneer eene bezitting geene andere dan zulke vruchten kan opleveren, wie zou dan niet moeten wenschen van dezelve ontslagen te zijn?’ Maar:
Ultima Cumaei venit jam carminis aetas;
Magnus ab integro saeclorum nascitur ordo:
Jam redit et Virgo, redeunt Saturnia regna;
Jam nova progenies coelo demittitur alto.
Thans werd het bestuur van Indië aan den Luitenant-Generaal van den bosch toevertrouwd; en de uitkomsten, | |
[pagina 484]
| |
waartoe de door Z.E. genomene maatregelen hebben geleid, zijn: Wat de Financiën betreft: 1o. Dat, sedert 1830, uit de inkomsten der Kolonie alle lasten, zoo gewone, buitengewone als achterstallige, bestreden zijn, en tevens de jaarlijksche rente en aflossing der kapitalen, ten laste der Kolonie genegotieerd, zijn voldaan geworden. 2o. Dat uit die inkomsten, sedert 1832, bestreden zijn al de lasten der Westindische Bezittingen, boven de baten, die dezelve opleveren; mitsgaders de kosten van het Departement van Koloniën hier te lande. 3o. Dat uit het overschot dier baten, sedert 1831, millioenen schats in 's Rijks schatkist zijn gestort geworden; terwijl het administratief kapitaal in Indië belangrijk is vermeerderd. - Alle deze uitkomsten zijn verkregen zonder het invoeren van nieuwe belastingen, of verhooging der bestaande. Integendeel, zware en drukkende belastingen zijn afgeschaft; andere verminderd. Geene geldleeningen, noch in Indië, noch hier, hebben ten behoeve der Kolonie plaats gevonden; terwijl daarentegen vele en aanzienlijke oude schulden zijn afbetaald. Wat den Koophandel aangaat: 1o. De Nederlandsche handel op Indië is aanmerkelijk uitgebreid. In 1829 bedroegen de in- en uitgaande regten f 2,460,844-805; in 1833 f 4,015,148-26. In 1834 zijn 112 schepen uit Indië hier binnengevallen. De benoodigde scheepsruimte voor dit jaar wordt, met inbegrip van Sumatra, voor den Nederlandschen handel berekend tusschen de 30 à 40,000 scheepslasten te zullen kunnen bezig houden; voor 1829 waren daartoe gebezigd 15,775½ scheepslasten. 2o. De handel op Indië heeft opgehouden nadeelig te zijn voor de belanghebbenden. De Handel-Maatschappij heeft in hare behaalde voordeelen niet alleen het middel gevonden, om de rente van haar kapitaal te voldoen, maar zelfs aan den Koning een aanzienlijk gedeelte der voorschotten, door Hoogstdenzelven gedaan, te kunnen restituéren. 3o. Ook de handel in Indië, van haven tot haven, heeft belangrijke uitbreiding ontvangen. In 1829 bedroeg de invoer van dien handel f 4,554,992, de uitvoer f 5,243,728; in 1833 daarentegen de invoer f 6,198,235, de uitvoer f 5,412,577-74.Ga naar voetnoot (*) | |
[pagina 485]
| |
Wat den staat van rust en tevredenheid van den Inlander betreft: De vrede is nu sedert omtrent vijf jaren op Java niet gestoord geworden. Alleenlijk in de Bagaleen werd de rust een oogenblik aangerand door een gedeserteerd Madureesch soldaat, en in de Passaroeang door eenige gewezene opkoopers van koffij. De Gouverneur-Generaal ad interim heeft, in 1834, eene reis over geheel Java ondernomen, met het bepaalde doel, om zich te overtuigen, zoo wel van den staat van tevredenheid der Vorsten, Hoofden en bevolking, als van dien der kultures in het algemeen. Ruim drie maanden zijn aan dat onderzoek besteed geworden. Volgens eene opgave, voorkomende in de Javasche Courant van den 16 Aug. 1834, is het bij dat onderzoek gebleken, dat zoo wel bij de Vorsten als Hoofden de beste gezindheid, en in het algemeen bij de bevolking die geest van rust en tevredenheid is waargenomen, welke gewoonlijk het gevolg is van milde instellingen en van een' toenemenden staat van voorspoed; en tevens, dat de teelt van voortbrengselen voor de markt van Europa op vele punten zigtbaar toeneemt, en zich van lieverlede plooit naar plaatselijke omstandigheden en volksinstellingen; zoodat dan ook de tegenwoordige gesteldheid van Java in dit opzigt weinig te wenschen overlaat. ‘En hiermede,’ zegt de Schrijver, ‘zouden wij onze voorgenomene taak als volbragt hebben kunnen aanmerken, ware het niet, dat een lid der Staten-Generaal, in de jongste zitting dezer hooge Vergadering, het gunstig verschiet, dat de staat van zaken in Indië voor de natie oplevert, had verduisterd, door de inrigtingen, aldaar ingevoerd, in een zeer ongunstig daglicht te plaatsen, en zulks op grond van daadzaken, door dien spreker bijgebragt, geschikt om verkeerde gevoelens ten aanzien van de waarde derzelven te doen ontstaan, en die wij ons uit dien hoofde verpligt rekenen te bestrijden.’ Deze taak bevat het overig gedeelte der eerste afdeeling. Wij verwijzen den Lezer naar het werk zelve. | |
[pagina 486]
| |
In de 2de en 3de afdeeling van zijn werk bewijst de Heer van elten ten duidelijkste en met authentieke opgaven, dat de twee gemelde brochures niets anders zijn dan een zamenweefsel van partijdigheid, onkunde en logentaal. Wij achten dit onderwerp mede minder vatbaar voor uittreksels, en verwijzen den Lezer wederom naar den Schrijver, die hem, gelijk wij geenszins betwijfelen, volkomen bevredigen zal. De 4de en grootste afdeeling des werks behelst allerbelangrijkste Bijlagen, namelijk: No. 1. Extract uit het Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaal ad interim van Nederlandsch Indië, gedateerd Buitenzorg, 28 Maart 1834; waarbij aan alle Ambtenaren, in hoogere of lagere betrekkingen, regtstreeks of zijdelings met het stelsel van kultures in aanraking staande, tot meerdere bekendheid met de oogmerken waartoe en de gronden waarop dat stelsel is ingevoerd, toegezonden worden: A. Eenige zakelijke Extracten uit een algemeen overzigt, door den Kommissaris-Generaal van den bosch zamengesteld, gedagteekend 24 Jan. 1834. B. Beginselen, bij volgende invoeringen van de Suikerkultuur in acht te nemen. C. Inrigting en verdeeling der werkzaamheden bij de kleine Indigo-Fabrijken. No. 2. Een Rapport van den oud-Inspecteur-Generaal der Koffijkultuur aan den Minister van Staat, Kommissaris-Generaal over Nederlandsch Indië, 28 Nov. 1828. No. 3. Eene Memorie van van den bosch aan de Hooge Indische Regering, betrekkelijk de middelen, om in deze Kolonie de kultures, voor de markt van Europa geschikt, meer en meer uit te breiden. No. 4. Eene magtiging van den Gouverneur-Generaal en Raden van Nederlandsch Indië, om de Indigokultuur voort te zetten, 31 Julij 1830. No. 5. Staat van de remises, door het Oostindisch Bestuur naar Nederland overgemaakt, sedert 1817 tot en met 1833. No. 6. Eene Dispositie van den Kommissaris-Generaal over Nederlandsch Indië, betrekkelijk een' oploop in de Residentie Passaroeang, in Aug. 1833 plaats gehad hebbende. No. 7. Een Rapport van den Directeur-Generaal van Financiën aan den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië, 10 Maart 1830. Den Lezer met den vorm en stijl des werks eenigzins bekend gemaakt hebbende, moeten wij nog aanmerken, dat men den Schrijver onregt doen zou, wanneer men zijn boek hiernaar beoordeelde. Vele der belangrijkste punten hebben wij, als voor geene uittreksels vatbaar, onaangeroerd gela- | |
[pagina 487]
| |
ten; het geheele stelsel van den Heer van den bosch hebben wij den Lezer met opzet onthouden; menigvuldige vernustige opmerkingen, die het onderhavige werk, bij het nuttige en belangrijke, tevens tot een aangenaam boek maken, hebben wij moeten achterlaten. Evenwel houden wij den Lezer thans voor genoegzaam ingelicht, en vertrouwen, dat hij, zich nader met het werk bekend gemaakt hebbende, zijnen dank aan den Heer van elten, voor deszelfs zoo wèl volbragten arbeid, bij den onzen voegen zal. Ook de druk des werks laat niets te wenschen over. |
|