| |
| |
| |
Archives on Correspondance inédite de la Maison d'Orange-Nassau. Recueil publié, avec autorisation de S.M. le Roi, par Mr. G. Groen van Prinsterer, Secrétaire du Cabinet de S.M. Ie. Série. P. I. (1552-1565.) Leide, S. et J. Luchtmans. 1835. 8vo. 296 pag., avec 6 pl. fac-similés. f 4-80.
Zoo wel het onderwerp zelve, (de opheldering der Geschiedenis uit echte brieven en stukken van het Huis Oranje-Nassau, sedert de vereeniging dier beide titels onder willem I) als de naam van den Redacteur, den Heere groen van prinsterer, (die zich door zijne Prosopographia Platonica als Letterkundige, en door een paar geschriften over het schrijven der Vaderlandsche Historie als Geschiedkenner zoo voordeelig heeft onderscheiden) geregtigden het Publiek tot hooge verwachtingen van dit werk. Het loopt toch over het belangrijkste tijdperk onzer Geschiedenis, die van den hoogsten bloei des gezamenlijken Nederlands, gevolgd door smadelijke onderdrukking van den geest en verhefsing van het vrije gemoed tegen de kluisters der Inquisitie en de met bloed geschrevene plakkaten, en, na eene worsteling op leven en dood, vervangen door de volledige zegepraal der Republiek en der vrijheid. Zulk een tijdvak uit de brieven der hoofdpersonen van het groote Drama (alleen voor vrienden of bekenden, niet voor het Publiek geschreven, en dus den schrijver vertoonende zoo als hij is) moest hooge belangstelling wekken.
Wij kunnen echter niet zeggen, dat aan onze hooggespannen verwachting tot nu toe volkomen voldaan is. Omtrent de springveren der groote gebeurtenissen, die de verdrukking en den daarop gevolgden afval voorbereidden, vindt men hier weinig, dat onze weetgierigheid kan bevredigen. (Het is echter mogelijk, dat het volgende Deel ons daaromtrent meer zal voldoen.) De groote Zwij- | |
| |
ger was zwijger ook op het papier. In dit geheele Deel komt hij wel voor als naauw bevriend met de Duitsche Protestantsche Vorsten; maar hij laat zich niet uit op eene wijze, waaruit men groote toekomstige ontwerpen zou kunnen raden; een bewijs, zoo het schijnt, óf dat willem I niet ligt iets aan het blijvende schrist toevertrouwde, óf dat zijne volgende daden zich eerst uit de gebeurtenissen en omstandigheden ontwikkelden. - Doch trachten wij van dit werk een doorloopend verslag te geven.
De Koning had vrijheid gegeven tot het bekendmaken van een gedeelte zijner Archiven. Hij had die taak opgedragen aan den daartoe in de hoogste mate bevoegden, reeds genoemden Uitgever. Daar het grootste gedeelte der brieven en stukken in de Fransche tale vervat is, moest deze - toen reeds gedeeltelijk en thans nog meer de taal van gemeenschap der beschaafde klassen in Europa - ook die der Redactie zijn. De Heer groen van prinsterer heeft in eene uitnemend geschrevene Voorrede doen zien, dat hij ook voor dit deel zijner taak ten volle berekend was. Dezelve is in eenen voortreffelijken, godsdienstig vaderlandschen geest geschreven, en daarbij echt Fransch (niet Hollandsch met Fransche woorden). Daarbij heeft dezelfde verdienstelijke Geleerde, door ophelderende aanteekeningen omtrent de personen en zaken, in deze briefwisseling vervat, blijken van uitgebreide historiekennis gegeven. Het werk zal in séries of reeksen uitkomen, waarvan de eerste de tijden van willem I, en dit Deel de jaren 1552 tot 1565 behelst. Het getal der daarin vervatte brieven bedraagt 123. Zij zijn naauwkeurig naar de oorspronkelijken afgedrukt, en daardoor en in stijl en in spelling hoogst gebrekkig, ja wel eens onverstaanbaar. De Vorsten en Grooten waren in de zestiende Eeuw nog niet met de letterkundige vorderingen van hunnen tijd medegegaan; zij konden, ja, schrijven, maar hoe?.... Nogtans mogt de verdienstelijke Uitgever hier de diplomatische naauwkeurigheid niet aan de duidelijkheid opofferen.
Na een kort onderzoek van den Redacteur omtrent
| |
| |
onderstelde Gedenkschriften van willem I, waarvan d'estrades gewaagt, maar wier bestaan, als een zamenhangend geheel, wordt in twijfel getrokken, vinden wij eerst tweeëntwintig brieven des Prinsen aan zijne eerste Gemalin, anna van egmond, Gravin van Buren, MOeder van filips willem. Dezelve zijn vrij onbeduidend, en loopen over kleinigheden van den oorlog met Frankrijk van 1552 tot 1557, en over huiselijke zaken. Daarop volgt, na het berigt van het overlijden zijns Vaders, eene reeks van brieven des Prinsen betrekkelijk de huwelijksonderhandeling met anna van Saksen, éénige Dochter van den beroemden maurits, Keurvorst van Saksen. Hier klimt het belang. Wij zien daaruit, hoe de Prins reeds door het aanzoek tot den echt met de Dochter des grooten beschermers der Protestanten tegen karel V, wien deze den Godsdienstvrede had afgedwongen, geheime overhelling tot de Godsdienst zijner Ouderen, het Protestantismus, toonde. Doch de omstandigheden noodzaakten hem, die zucht te verbergen, en dus vond de vermaarde filips van Hessen, Grootvader der Saksische Prinses, aanmerkelijke zwarigheden in dit huwelijk; terwijl Keurvorst augustus, haar Oom, (na het vroegtijdig sneuvelen van haren Vader) integendeel hetzelve zocht te bevorderen. Er schijnt hier eene geheime drijfveer te hebben plaats gehad, die wij door den geachten Uitgever niet duidelijk vinden aangetoond. Keurvorst augustus was gestreng Luthersch en een vijand der Calvinisten. Hij, gelijk het geheele Huis van Saksen uit de linie van Hertog albert, (ook zijn Broeder
maurits in den vroegeren tijdkring zijns levens) was noch van de Roomsche Kerk, noch van den Keizer zóó afkeerig als hunne Neven uit de linie van ernst, en wilden dus wel gaarne eene huwelijksverbindtenis met den gunsteling des overledenen Keizers, die ook bij Koning filips, zoo 't scheen, in hooge eere stond, al had hij ook zijn geloof verzaakt, om het Prinsdom Oranje te winnen. (Zij wisten waarschijnlijk niet, hoe hij dit slechts gedwongen
| |
| |
gedaan had, en nog altijd zeer gunstig dacht omtrent de Protestanten en het Protestantismus.) Van deze doorgaande denkwijze der Saksische Albertiners hebben ook hunne vervolging der zoogenoemde Krypto-Calvinisten, hun gedrag in den dertigjarigen oorlog, waarin zij de zaak der Hervormden verrieden, en hun gemakkelijke overgang tot de Roomsche Kerk, om de weinig begeerlijke kroon van Polen te winnen, stellige blijken gegeven. Geheel anders dacht de waarlijk groote filips van Hessen, de vriend van luther en melanchthon, die in zijne lange loopbaan al het mogelijke deed, om luther en zwingli te vereenigen, daartoe te Marburg eene bijeenkomst deed plaats hebben, en naderhand de Lutherschen en Calvinisten zocht te verbroederen. Hij blaakte van geheel anderen ijver voor het Protestantsche beginsel, dan maurits of augustus. Hij was de boezemvriend van jan frederik, dat verhevene offer der staatkunde, die, bedrogen, als mensch oneindig hooger stond dan de bedriegers karel V en maurits. Het was natuurlijk, dat zulk een man huiverig was, zijn vleesch en bloed (zie den 28sten brief) in afgodische gruwelen te steken, en haar aan eenen man te geven, dien hij, hoezeer dezelve Vliesridder en Stadhouder van drie rijke Gewesten was, toch als eenen Renegaat van het ware geloof moest beschouwen. Vandaar, dat wij dezen tegenstand (die toch vruchteloos was) als eervol voor de gedachtenis van filips den Grootmoedigen beschouwen, en dat wij het gezegde van eenen ongenoemden, aan Graaf gunther van Schwarzburg medegedeeld, dat
filips liever zijne eigene Dochter aan Prins willem zou hebben uitgetrouwd, voor geheel ongegrond houden, en slechts verzonnen uit spijt over 's Landgraven mannelijken tegenstand. Veel heil bragt dit huwelijk den Prins niet aan. Zijne Vrouw was van ondragelijke luimen en een slecht gedrag, waarover hij zelf klaagt (zie den 109den brief) en gelijk ook van elders bekend is. Maar, hoe ondoorgrondelijk zijn de wegen der Voorzienigheid!
| |
| |
datzelfde huwelijk, waarin Landgraaf filips, als goed Protestant, (en uit zijn gezigtspunt niet ten onregte) zoo vele zwarigheid vond, gaf den oorsprong aan eenen jongen Held, die, meer nog dan zijn Grootvader en naamgenoot maurits, de voorvechter en steun der Protestantsche zaak werd, zonder wien dezelve in Nederland misschien zou bezweken zijn, en dan ook in Duitschland groot gevaar zou hebben geloopen.
De brieven aan en van filips van Hessen, diens Zoon willem den Wijzen, augustus van Saksen, gunther van Schwarzburg en andere Duitsche Vorsten zijn in 't Hoogduitsch, maar, dewijl het proza en de spelling dier taal toen nog niet gevormd waren, mede voor hem, die geen opzettelijk beoefenaar der oude Duitsche taal is, zeer moeijelijk te verstaan, ten minste sommige brieven; die van den jongen Landgraaf willem van Hessen onderscheiden zich door duidelijkheid en somtijds door kracht.
Over 't algemeen vinden wij hier veel over de Duitsche zaken, waarin de Prins (ook een Duitsch Rijkslid wegens Nassau) zeer veel belang stelde. Onder anderen is er een belangrijke brief van den Graaf van Schwarzburg, waarin hij bijzonderheden mededeelt nopens eene bijeenkomst van Duitsche Protestantsche Vorsten te Naumburg in 1561, waarop de Paus ook Gezanten afvaardigde, om die Vorsten tot bijwoning der Trentsche Kerkvergadering over te halen, maar waarop hij een scherp antwoord ontving. Op de woorden aan onzen geliefden Zoon (het opschrift der brieven van den Paus) was het antwoord: Zij wisten niet, dat zij 's Pausen zonen waren: zij hoopten, dat hunne moeders deugdzaam waren geweest, en dat zij andere vaders hadden gehad. (Bl. 51.)
Hierop volgen nog eenige Fransche brieven, betrekkelijk dezelfde zaak, tusschen den Prins en zijn' Broeder, den ridderlijken lodewijk. De laatste schrijft wel eens Hoogduitsch, maar meest Fransch, somtijds Fransch en Hoogduitsch in denzelfden brief, (b.v. Br. 51) de eerste doorgaans Fransch. Er is geen enkele Nederduit- | |
| |
sche brief in dit gansche Deel. Men ziet dus, in welk eene diepe minachting onze taal destijds bij de Grooten stond; want ook brederode en lodewijk van Nassau schrijven Fransch aan elkander. Eerst met de onafhankelijkheid begon ook onze taal te herleven. ('s Prinsen Apologie in 1580 is in het Ncêrlandsch gesteld.) In de Hoogduitsche verklaring, door den Prins, bij zijn huwelijk met de Prinses van Saksen, tot geruststelling harer bloedverwanten, uitgegeven, wordt verzekerd, dat de Prins de Freule van de ware Christelijke Godsdienst der Augsburgsche Geloofsbelijdenis, waarin zij opgevoed en onderwezen is, niet zal aftrekken, maar ongestoord bij dezelve zal laten, zoodat zij ook het Sakrament van het ligchaam en bloed onzes Heeren J.C. naar de regte instelling onder beiderlei gedaante veilig en zonder gevaar zal kunnen gebruiken; en hij belooft verder, de kinderen uit dit huwelijk ook in de ware Godsdienst der Augsburgsche Geloofsbelijdenis te zullen doen onderwijzen. (Zie bl. 63.) Hiertegen staat over, in hetzelfde jaar 1561, een Latijnsche brief aan den Paus over de gesteldheid van zijn Prinsdom Oranje, waarin de Hervormden veel velds gewonnen
hadden, maar door den Paus bedreigd werden, die het naburige Avignon bezat. Prins willem wenscht daarin, dat de kettersche pest,... met even veel gemak als zij ingevoerd is, ook kon uitgeroeid worden. Dit algemeene kwaad, dat ook andere naburige volken besmet heeft, moest, niet alleen wegens de verkeerdheden der tijden, maar ook om de zinneloosheid der tijdgenooten, niet slechts door straffen, maar ook door zuivere leeringen verholpen worden. Verzette men zich tegen deze leeringen door strijdige onderrigtingen, zoo zouden de schuldigen door verbeurdverklaring van goederen en gevangenis worden gestraft. Verder betuigt de Prins zijne verkleefdheid aan het Roomsche geloof en gehoorzaamheid aan den Paus. (Zie bl. 72-74.) Wij erkennen met den Uitgever, dat de omstandigheden moeijelijk waren; maar twee zulke lijnregt strijdige verklaringen zijn toch niet
| |
| |
bestaanbaar met ronde opregtheid, die niet op de eene plaats kan doen vervolgen, hetgeen zij op de andere voor waarheid erkent. Het was ook te vergeefs, dat de Prins zich tot dien stap vernederde: de stad Oranje werd toch door de Roomschgezinde opstandelingen, aangehitst door de Pauselijken uit Avignon, ingenomen en verwoest.
Hierop lezen wij een' brief van 's Prinsen Moeder, juliana, geb. Gravin van Stolberg, waarin zij hem over de Opvoeding van zijnen jongsten Broeder hendrik (die naderhand voor de vrijheid zoo roemrijk op de Mookerheide met lodewijk sneuvelde) raadpleegt, en eenige brieven van willem van Hessen, Zoon van Landgraaf filips, die, zoo 't schijnt, in naauwe vriendschapsbetrekkingen tot den Prins stond. Na eene vrij losse jeugd werd hij een waardig Regent, waartoe de raadgevingen des Prinsen misschien niet weinig bijdroegen, die hem naderhand zelf menigmaal raadpleegde. Een aantal andere brieven loopt over de gebeurtenissen in Frankrijk, waar de Godsdienstoorlogen destijds het land van alle zijden verontrustten en de schromelijkste verwarringen deden ontstaan. Uit de brieven van willem van Hessen blijkt, dat de Prins reeds in 1561 de Hervormden begunstigde, maar natuurlijk in 't geheim. Zijne geldmiddelen waren door eene prachtige leefwijze overeenkomstig zijnen rang zeer verachterd: lodewijk deed zijn best, die door spaarzaamheid te herstellen. (Br. 51.)
Hoogstmerkwaardig is de 53ste brief van den Grave van Schwarzburg, in 1563. Het is een plan van eenige Protestantsche Vorsten, om aan den oorlog in Frankrijk eene beslissende wending ten voordeele der Hervormden te geven, de van het Duitsche Rijk afgescheurde steden Metz, Toul en Verdun te heroveren, en alsdan Braband aan te vallen, waar hij hoopte, door de belofte van Godsdienstvrijheid, grooten toeloop te zullen vinden. Dit avontuurlijk ontwerp, waardoor men de twee magtigste Monarchen van dien tijd, Frankrijk en Spanje, tot eene vereeniging zou hebben gedwongen, verviel, gelijk het moest, in rook.
Met den 58sten beginnen eenige brieven over den staatkundigen toestand der Nederlanden en de verschillen des Prinsen met den Kardinaal van granvelle. Vooraf gaat eene korte karakterschets van dien Kardinaal door den Uitgever, waarin gezegd wordt: ‘On aimerait à croire qu'un homme aussi distingué agissait par conviction et non pas unique- | |
| |
ment par égoisme. M. v. raumer en juge plus défavorablement et se fonde entr'autres sur le passage suivant d'une lettre de granvelle à belin: “Oft sich anstellen als höre und sehe man nichts, lediglich darauf denken wie man sich mit seinem Herrn wohl verstehe, das selbst thun was man wünscht das er thue, geduldig leiden - das sind Mittel zum Fortkommen.” Toutefois (vervolgt de Heer groen van prinsterer) il est bon d'observer que dans ces lignes granvelle ne recommande pas d'user de ces moyens: pour juger de son intention à cet égard, il faudrait pouvoir lire ce qui précède et ce qui suit.’ Hoogtwaarschijnlijk is de door raumer aangehaalde brief dezelfde, dien men vindt in de Mémoires de l'Académie de Bruxelles, (aangehaald onder anderen in de Karakterkunde van den Heer van kampen, 1ste D. bl. 293, 294.) waaruit ten allerduidelijkste de laaghartigheid van den Kardinaal blijkt. - De Prins trachtte den uitgebrokenen oorlog tusschen Deenemarken en Zweden, (door de schuld van deszelfs krankzinnigen en naderhand ook afgezetten Zweedschen Koning erik) als nadeelig aan de zaak van het Protestantismus, te doen ophouden; terwijl men van den Roomschen kant alles deed om dien te voeden, hopende door verdeeldheid te heerschen. Daarop vinden
wij gewaagd van de bekende verklaring van oranje, egmond en hoorn, dat zij, zonder de verwijdering van den Kardinaal, niet meer in den Staatsraad zullen verschijnen, hetwelk dan sterke vertoogen naar Spanje, zelfs door de Landvoogden, en eindelijk de bijna gedwongene terugroeping van granvelle ten gevolge had. Veel nieuws vernemen wij daaromtrent hier niet. De 75ste brief geeft ons, in een' brief van willem van Hessen, eene merkwaardige opgave, hoe sterk door geheel Europa de gisting was, die de kennis aan het zoo lang door de Geestelijkheid verborgen gehouden Evangelie verwekte. ‘Onze Godsdienst,’ schrijft de Landgraaf, ‘heeft reeds zoo verre wortels geschoten, dat de Keizer die in zijne Erflanden (Oostenrijk) openlijk moet toelaten, (waarvan in den 83sten brief de bijzonderheden voorkomen, dat de Keizer den kelk in het avondmaal, het huwelijk der priesters, en het geloofsartikel, de regtvaardiging door het geloof, wel zou toestaan;) de Koning van Frankrijk kan dat ook niet meer weren, maar moet de Godsdienstoefening openlijk vergunnen; de Paus moet dit zelfs te Avignon dulden: hoe zou dan de Prins die te Oranje kunnen
| |
| |
stuiten?’ Voegt men hier nu nog bij de gisting in de Nederlanden, den overgang van Engeland, Schotland, Zweden, Deenemarken, Noorwegen, Pruissen, Lijfland, half Duitschland, benevens de helft van Zwitserland en van bijna den geheelen Elzas, tot het Protestantismus, zoo ziet men, dat de zaak der Hervorming in ruim derdehalve Eeuw niet is vooruitgegaan, behalve in andere werelddeelen. De dood van Keizer ferdinand I en de troonsbeklimming van maximiliaan II, dien men voor zeer gunstig aan de Hervorming hield, deden de zaak derzelve nog meer vooruitgaan. Gedurende zijn twaalfjarig vaderlijk bestuur bleven alle zijne landen en ook het Duitsche Rijk in rust. Hadde filips II diezelfde staatkunde gevolgd!..... maar neen! dan waren wij misschien nog een Spaansch of Oostenrijksch wingewest.
Met den 94sten brief komt hendrik van Brederode op het tooneel. Zeer teregt zegt de Uitgever van hem (bl. 194): ‘Ce personnage, à la tete légère et au caractère remuant, ne méritait guère les éloges, qu'on lui a souvent prodigués. S'il est vrai que le style est l'homme, le ton aussi bien que le contenu de ses lettres vient à l'appui de notre jugement à cet égard.’ Dit oordeel is zeer gematigd uitgedrukt. Inderdaad is het onmogelijk, de brieven van dezen zoo hoog opgevijzelden man zonder tegenzin en eene soort van walging te lezen. Niet alleen is de Fransche taal daarin (zelfs voor dien tijd) op de deerlijkste wijze mishandeld en bijna onkenbaar geworden, en de stijl niet beter dan de taal; maar ook in de denkbeelden zoekt men te vergeefs iets, dat zich boven het dagelijksche, ja boven het in den volsten zin des woords gemeene verheft. Hij schijnt geheel aan de zinnelijkheid en aan opstuivende drift, die zich in vloeken en schelden ontlast, verslaafd geweest te zijn; het eerste is ook wel uit zijn deerlijk einde (hij dronk zich dood) gebleken, en tot partijhoofd was de wufte man ten eenemale ongeschikt. Dit Deel der Archives stelt hem reeds in al zijne naaktheid ten toon; het volgende zal dit zekerlijk nog meer doen. Hoe kon lodewijk van Nassau zulk eenen man aan het hoofd van het Verbond der Edelen toelaten? 't Is waar, brederode vleide hem.
Er verspreidde zich een zeldzaam gerucht, dat de Koning van Spanje, in vereeniging met zekeren erik van Brunswijk, die zich in Holland ophield, met Koning erik van Zweden en de Hertogin van Lotharingen, die eenige aanspra- | |
| |
ken op Deenemarken had, en met welke de Zweed zou huwen, dat Rijk zocht te bemagtigen, hetwelk de Duitsche Protestantsche Vorsten eenigzins verontrustte, en waarover willem van Hessen aan Grave lodewijk van Nassau schreef. ‘Wo dem also, (ware dit zoo) wurds gar ein frölicher Dantz vor den Pabst und euren roten Priester (granvelle), auch den Teuffel und al ire geselschaft werden,’ zeide de Vorst (bl. 207). Deenemarken zou daardoor namelijk Roomsch moeten worden. - Eenige der laatste brieven hebben betrekking tot den treurigen twist tusschen de Lutherschen en Hervormden over het Avondmaal, en over de middelen, om dien bij te leggen. De Roomschgezinden maakten daarvan ijverig gebruik, om onkruid tusschen de tarwe te zaaijen, den boozen twist aan te blazen, en de Lutherschen tegen de zoogenaamde Sacramentarissen, als erge ketters, in 't harnas te jagen. In de inleiding tot deze afdeeling geeft de Heer groen van prinsterer eene plaats uit het verzoekschrift der Calvinisten aan Keizer maximiliaan in 1570, waarin zij de nietigheid der geschilpunten en de menigte zoo wel, als het gewigt der hoofdartikelen, waarin men overeenkwam, met zegevierende kracht aantoonden. Ach! waarom herinnerden zich de Calvinisten in 1618 zulks niet? Met blijdschap zien wij de goedkeuring, waarmede de Uitgever
die plaats mededeelt, en er bijvoegt: ‘Rien de plus affreux que l'intolérance.’ Zijn correctief beamen wij ook, indien men onder de waarheid, die hij gehandhaafd wil hebben, slechts hoosdpunten verstaat, geene wezenlijke tegenwoordigheid of Predestinatie. Het verwondert ons zeer, dat de brave en voor de Hervorming zoo ijverige jan van Nassau (de Stamvader van ons tegenwoordig Koninklijk Huis) de Calvinisten een boos rot en eene sekte noemt, waardoor velen besmet zijn, en die de Almagtige moge weren! Veel verlichter dacht de reeds meermalen genoemde willem van Hessen. Hij wilde in het stuk des Avondmaals, en der wezenlijke tegenwoordigheid van christus daarin, even als later oldenbarneveldt in dat der voorbeschikking, aan beide partijen het stilzwijgen opleggen. Hij wist, dat openbare mondgesprekken over geschilstukken nooit anders dan verbittering voortbragten; en wij zijn het veel meer met den verlichten Vorst uit de zestiende, dan met onzen Uitgever uit de negentiende Eeuw eens, die dat stilzwijgen ongeraden keurt, en op die twistgedingen nog al
| |
| |
prijs stelt. Ondertusschen bemoeide zich de ijverige lodewijk van Nassau, om de Fransche en Duitsche Protestanten te vereenigen, en sloeg daartoe mede een mondgesprek voor. Ook hierin werkte hij gezamenlijk met willem van Hessen. Er kwam van de zaak niets, en het middel zou ook misschien erger zijn geweest dan de kwaal. - De laatste brieven bevatten de bezetting van het Prinsdom Oranje door Duitsche troepen, in naam des Prinsen, tot stuiting der aldaar plaats gehad hebbende onlusten, en de gevolgen der zending des Graven van Egmond naar Spanje, die geenszins, zoo als men, volgens de gesprekken des Konings met dezen zelven, gehoopt had, door de verzachting, maar veeleer door de vernieuwing der bloedplakkaten gevolgd werd. Filips deed, om tegenstand voor te komen, verspreiden, dat hij zelf in den zomer van 1566 naar de Nederlanden zou komen. Ondertusschen liep het gerucht, dat filips voornemens was, oranje en egmond in hunne waardigheden, als Stadhouders, door granvelle en aerschot te doen vervangen. Het bevel tot de gestrenge uitvoering der Plakkaten kwam aan. Viglius wilde het, om onlusten te vermijden, niet afgekondigd hebben; maar de Prins zette zulks door, want hij begreep, dat men hetzelfde doel, doch slechts met meer arglistigheid, wilde bereiken, en den tegenstand tegen dit verfoeijelijke doel slechts verlammen. De Heer groen van prinsterer heeft dit zeer wel uiteengezet. Des te meer verwondert het ons, dat die Heer zich tot verdediger opwerpt van eenen filips II, zijne vervolgzucht voorspreekt, en zegt, dat hij in zekeren zin door liefde (uit zucht voor het eenwig
welzijn zijner onderdanen) onverbiddelijk was! Het is, alsof men orgon van tartufe hoort uitroepen: Le pauvre homme! Filips II liefderijk!!! Ondersteld zelfs eens, dat zijne vervolgingen, zijne gruweiijke ketterbranden te Valladolid en elders, die hij met zekeren wellust aanschouwde; dat de zending van alva en hare gevolgen, het inschepen van soltertuigen op de Armada, om in Engeland dadelijk aan 't pijnigen te kunnen gaan, het gevolg waren van opvoeding en vooroordeel, - was het ook liefde, dat filips de vrijheden van Arragon snood verkrachtte, die van Castilië een' langzamen dood deed sterven, den adel en eene vorstelijke belooning aan een' sluipmoordenaar uitloofde, terwijl de lafaard nooit in 't veld eenig gevaar trotseerde; dat hij den burgeroorlog
| |
| |
in Frankrijk voedde en misschien aanstookte, om voor zijne Dochter een' troon te bereiden? Was zijn dubbel staatsbankeroet, waardoor hij aan de Fransche omwentelaars het voorbeeld gaf; was de moord van den ongelukkigen perez ook het gevolg van liefde voor zijne onderdanen? Gaat men van dit beginsel uit, dat men zijn geweten niet behoeft te verlichten, dan zijn balthazar gerards en ravaillac Heiligen. Maar de Heer groen van prinsterer behoort, zoo wij meenen, in sommige opzigten tot de school van bilderdijk, en de Meester heeft onlangs, in zijne zoogenaamde Vaderlandsche Geschiedenis, de zaak van filips II (gelijk vroeger die van nero) bepleit. Wij hopen niet, dat de leerlingen ook hierin hunnen meester zullen volgen. Doch neen! hiervoor staat ons de goede geest, die elders in dit boek van den kant des Uitgevers veelzins doorstraalt, althans te zijnen aanzien genoegzaam borg. Jammer slechts, dat de subjective manier van beschouwen, die thans ook in Duitschland zoo in de moede is, die zoo vele monsters op den Pauselijken troon door Protestanten heeft doen vergoden, en die, te ver gedreven, alle onderscheid tusschen goed en kwaad zou doen verdwijnen; jammer, dat deze den bekwamen en godsdienstigen Schrijver zoo verre vervoerd heeft, om tot de Apologie te vervallen van eenen snoodaard als filips II, wien alle niet Spaansche Schrijvers uit éénen mond veroordeelen.
Met verlangen zien wij het tweede Deel van dit werk te gemoet. |
|