| |
Sermon sur l'attachement aux principes de la Réformation, considéré comme le meilleur moyen de ne pas se laisser entraîner par les erreurs, qui déchirent le sein de l'Eglise, prononcé le 2 Nov. 1834, par Dl. Serrurier, Pasteur de l'Eglise Wallonne de Dordrecht. A Dordrecht, chez J. van Houtrijve, Jr. 1834. gr. en 8vo. 25 p. f :-30.
Lettre à Monsieur Dl. Serrurier, au sujet de son Sermon sur l'attachement etc. par L.G. James, Pasteur de l'Eglise Wallonne de Breda. Amsterdam, chez W. Messchert. 1835. gr. en 8vo. 26 p. f :-30.
Réponse donnée par le retour du Courrier à la Lettre de Monsieur L.G. James, par Ddl. Serrurier. A Dordrecht, chez J. van Houtrijve, Jr. 1835. gr. en 8vo. 1 p. f :-10.
Wenken aan mijne Gemeente, bij het lezen van een on- | |
| |
langs door den Eerw. Heer De Cock, Predikant te Ulrum, uitgegeven geschrift, gerigt tegen de Weleerw. Heeren Meijer Brouwer en Reddingius, Predikanten te Uithuizen en Assen. Door W.J. Tenckinck, Predikant te Tzum. Te Franeker, bij G. IJpma. 1834. In gr. 8vo. 64 Bl. f :-60.
Beschouwing van de Belijdenis des Geloofs der Gereformeerde Kerken in Nederland, overgezien in de Synode Nationaal, laatst gehouden te Dordrecht in 1618 en 1619. Naar aanleiding van het Antwoord van J.A. Smeedes en R.J. Veeninga, aan den Hoogl. Hofstede de Groot. Te Groningen, bij W. Zuidema. 1834. In gr. 8vo. 34 Bl. f :-30.
Wederom voegen wij eenige stukjes van den dag, als meer of min tot hetzelfde onderwerp betrekking hebbende, bij elkander, om een kort woord over elk te zeggen.
No. 1, 2, 3. Loffelijk is de bedoeling van den Heer serrurier met zijne Leerrede over matth. XIII:25, tot het op den titel uitgedrukte einde; loffelijk ook over het algemeen de wijze, waarop hij zich van zijne taak gekweten heeft. Het is toch maar zoo, getrouwheid aan het groote grondbeginsel der Hervorming, vrij en van menschelijk dwanggezag onafhankelijk onderzoek der H. Schrift, als de zekerste kenbron der Godsdienstleer, zou voor de groote dwaling behoeden, dat men, onder welken naam of schijn dan ook, later menschenwoord nevens of boven Gods Woord wil stellen. Rec. zou zelfs wel wenschen, dat serrurier dit denkbeeld nog meer ontwikkeld had doen uitkomen: dit zou nog meer kracht aan het betoog hebben bijgezet. Op de voor het overige hartelijk gestelde Leerrede, als tot het vak der kanselwelsprekendheid behoorende, zou Rec. nog wel eenige aanmerking hebben. Zoo vindt
| |
| |
hij b.v. den tekst niet zeer gelukkig gekozen: dezelve heeft eigenlijk slechts betrekking op les erreurs etc.; maar het hoofddoel der Leerrede, l'attachement etc., zal men er niet ligt in vinden. Op de verdeeling: 1. L'ennemi est venu, qui a semé de l'ivraie parmi le blé. 2. Puis il s'en est allé. 3. Il l'a fait pendant que les hommes dormaient, zou Rec. aanmerken, dat hij in de woorden: Puis il s'en est allé, zoo veel ‘sens profond’ (p. 15) niet vindt, om daardoor te verstaan ‘la dissimulation, qu'on emploie pour aboutir à ses vues’: hij meent eerder, dat die woorden slechts ter voltooijing van de teekening in de gelijkenis dienen; of zoo zij al moeten overgebragt worden, dan komt het hem ordelijk voor, het derde punt vóór het tweede te zetten, of nog liever dezelve te vereenigen, en in het eerste deel der Leerrede te handelen over het kwaad, dat de vijand sticht, en in het tweede over de middelen, waarvan hij zich daartoe bedient. Doch Rec. kan hierbij, en bij hetgene, dat hij verder zou kunnen in bedenking geven, niet langer stilstaan, en wil ook het goede zaad, dat hier gestrooid is, in zijne werking niet verhinderen. - De Heer james schijnt hierover anders gedacht te hebben; want hij valt zijnen Ambtsbroeder aan over twee punten in deszelfs Leerrede, waarin hij de Gereformeerde Kerkleer zal geloochend, aangevallen en gelasterd hebben. Rec. moet zeker zoo ver niet zijn in de Geestelijke Plantkunde, als de Heer james, dat hij in dit zaaisel geen onkruid van de tarw heeft kunnen onderscheiden. - Serrurier heeft zijnen Ambtsbroeder met omgaanden post een antwoord toegezonden; en dit bestaat hierin, dat de keerzijde van den
tweeden titel deze Latijnsche spreuk voert: Saepe praestat negligere, quam redarguere, en op de eerste en eenige bladzijde, behalve een gewoon boven- en onderschrift van een' brief, deze woorden te lezen staan: ‘Je serai plus bref que vous. Voici ma réponse: vous n'avez pas compris mon Sermon.’ Dit laatste nu is
| |
| |
Rec. in de hoofdzaak wel met hem eens, maar acht het toch niet der moeite waardig, dit alleen voor 10 centen in de wereld te zenden. Zoo serrurier al het negligere niet in den striktsten zin wilde toepassen, dan kon zulk eene kleinigheid misschien in een Tijdschrift een klein plaatsje beslagen hebben. Had hij daarentegen tot het redarguere willen besluiten, (Rec. zou niet van deze meening geweest zijn) dan zou het hem niet moeijelijk gevallen zijn, aan te toonen, dat en waarin james hem niet begrepen heeft; dat het gemakkelijker is, eene menigte Bijbelplaatsen op elkander te stapelen, die op den klank af iets schijnen te bewijzen, dan dezelve op goede taalkundige gronden uit te leggen, van welk laatste james noch hoogte noch diepte schijnt te hebben; dat james op ‘les écrits d'un fritzsche et ces misérables Rationalistes Allemands’ smaalt, waarschijnlijk zonder dezelve gelezen te hebben, althans den een met den ander verwarrende: dit en meer zou de Dordsche Briefschrijver hebben kunnen bewijzen. Rec. heeft geen lust, om in deszelfs plaats dezen ondankbaren arbeid op zich te nemen, waarvoor hem waarschijnlijk noch serrurier noch het Publiek danken zou. Hij gaat dus over tot
No. 4, waarin de Tzumsche Leeraar tenckinck, met bedaardheid, ernst en hartelijkheid, Wenken aan zijne Gemeente geeft, naar aanleiding van het beruchte geschrift, dat bij sommigen van dezelve nog al ingang vond; maar wenken, die ook wel door andere Gemeenten mogen opgemerkt en ter harte genomen worden. Hij toont in treffende proeven aan, dat de cock zich in het bewuste geschrift als een ellendig Bijbeluitlegger, en als een liefdeloos veroordeelaar van zijne Ambtsbroeders ten toon stelt. Voor verder uittreksel in een kort bestek is het stukje niet vatbaar. Om den goeden geest, die er in heerscht, heeft Rec., ofschoon in 't geheel geen liefhebber van zulke lectuur, en eigenlijk partij zoo veel wederlegging niet waardig keurende, hetzelve met zeker genoegen gelezen.
| |
| |
Zulken goeden geest toont ook de ongenoemde Schrijver van No. 5. Hij doorloopt kortelijk eenige punten der Nederlandsche Gereformeerde Geloofsbelijdenis, en toont aan, dat zij aan de eene zijde alle hoogschatting verdient, zich dikwijls vrij wat liberaler uitdrukt, dan eenige latere Hervormden, en vrij is van die bijhangsels, waaraan sommigen ook in onzen tijd hooge waarde hechten; maar dat zij ook aan de andere zijde blijken draagt van menschelijke feilbaarheid, zwakheid en ongelijkheid aan zichzelve, en dus even min, als eenig ander symbolisch schrift, gerekend kan worden in alles en letterlijk met Gods Woord overeen te stemmen. - Rec. zou hier of daar nog wel wat bij te voegen of te wijzigen hebben; maar, zoo als het is, moge dit stukje bijdragen, wat het kan, om te doen zien, dat het ongerijmd is, aan menschelijke Formulierschriften in het stuk van Godsdienst eenig verbindend gezag toe te schrijven, en te gelijk het Protestantsche beginsel ongeschonden te willen behouden. Voor het overige ziet Rec. weinig nuttigheid in zulke heele of halve Apologiën en aanprijzingen van oude symbolische schriften: men moge er toch zoo veel goeds van zeggen, als men wil, men zal, onpartijdig sprekende, moeten erkennen, dat zij in hun geheel naar de vorderingen en behoeften van dezen tijd niet berekend zijn; en waartoe dan voor dezelve zich zoo zeer in de bres gesteld? Men smale er niet op; maar men verheffe ze ook niet, als altijd blijvende meesterstukken! Moet men er van spreken, dan wijze men, op grond van rede en Bijbel, met bezadigdheid en bescheidenheid, maar tevens opregt en rondborstig, er de gebreken van aan! en voor het overige late men ze in hunne waarde en onwaarde, als historisch-dogmatische Protocollen van vroegeren tijd, die niemand verbinden! |
|