Twaalf ambachten en dertien ongelukken. Een oorspronkelijk Nederlandsche Roman door P. Meesters. Te Amsterdam, bij J.C. van Kesteren. 1834. In gr. 8vo. 258 Bl. f 2-75.
Met dit geschrift van den Heer meesters zijn wij een weinig in verlegenheid. Niet, omdat wij beschroomd zijn, om over dezen ‘oorspronkelijk Nederlandschen Roman’ even vrijmoedig onze gedachten te zeggen, als vroeger over den Westfaalschen Vondeling en Oom Piet; maar omdat wij het daarvoor moeten houden, dat onze welmeenende en, zoo wij nog blijven gelooven, gegronde (althans op onze uitnoodiging, in de beoordeeling van 's mans Mislukte Aanval op Sluis, nog niet door den Heer meesters wederlegde) aanmerkingen op zijnen arbeid aan zijn Ed. niet welgevallig zijn, ja hem boos maken, zoodat hij in een kort, maar vrij vinnig Voorberigt zijne spijt niet verbergen kan, dat er iemand is, die het waagt, hem gebreken in zijn werk onder het oog te brengen, of, zoo als hij zelf het noemt ‘met furie tegen hem uit te varen.’ Acht die Heer zich boven de kritiek verheven, het is ons wèl; maar hij kan het niet ten kwade duiden, dat Tijdschrijften, aan welke zijn werk ter beoordeeling toegezonden wordt, er van zeggen, wat, op goede gronden, zijnen Recensent dunkt waarheid te zijn, en de uitval tegen de Redactiën, als die ‘maar opnemen, wat haar toegezonden wordt,’ is, op het zachtste, onheusch. Denkt de Heer meesters aldus zijnen beoordeelaar te ontwapenen, dan herinnere hij zich zijne eigene woorden in het Voorberigt: ‘die zich daardoor laat afschrikken, ontbreekt ook de vereischte moed.’ Hij verklaart verder, niettegenstaande die ‘furie,’ den luimigen schrijfstijl te zullen blijven beoefenen. Welmeenend antwoorden wij, dat wij daar vrede meê hebben, omdat het hem aan eenigen aanleg, gelijk wij meermalen zeiden, niet geheel ontbreekt; maar dat het te wenschen is, dat zijne verregaande ingenomenheid met eigen werk hem het oor, al
houdt hij zich wat doof, niet zal doen sluiten voor aanmerkingen, welker gegrondheid hij zich niet ontveinzen kan.
Vermits het ons evenwel, zoo als gezegd is, voorkomt, dat de Heer meesters het maken dier aanmerkingen niet