eigenlijke grappen. De onderwijzer zij kinderlijk, niet kinderachtig. Heeft er iets van zoodanigen aard in de school plaats, als de Schrijver bl. 106 te kennen geeft, wij zouden vreezen, dat het nadeeligen invloed hebbe. Zullen de overige leerlingen niet daardoor van hun werk afgetrokken worden? Zal niet menigeen, om de klucht lagchende, vergeten, wat hij eigenlijk behoort te leeren? En in hoedanig licht vertoont zich daarbij de onderwijzer zelf?....
De Schrijver had, bl. 157, over de verdeeling der munten, maten en gewigten wel iets uitvoeriger mogen zijn, en dan bij andere onderwerpen zich bekort hebben.
De eerste Afd. van voorstellen (bl. 161), tot de zamenstelling behoorende, heeft 10 voorstellen, waarvan het eerste ons geheel ongeschikt voorkomt; die onder No. 9 en 10 zijn mede niet in onzen geest. Wij verkiezen liever voorstellen, als No. 6. Ook het overige, meenen wij, zal wel doel treffen.
Wij houden de oefeningen, die verder volgen, voor gepast en nuttig. Hier en daar evenwel zouden wij op de inkleeding iets aan te merken hebben. Van dien aard is b.v., op bl. 175, die pannekoeken-grap; schoon wij niet willen ontkennen, dat men op die wijze (maar zonder pannekoeken) aan de leerlingen een goed denkbeeld van gewone breuken kan geven. Zoodanige behandeling is allezins gepast en bevattelijk voor kinderen.
Het komt ons echter vreemd voor, dat de Schrijver niet opzettelijk over de tiendeelige breuken handelt. Wij doen dezelve altijd de gewone breuken voorafgaan, dewijl ze van meer belang zijn. Een leerling, die de school verlaat, eer zijne vorderingen in het rekenen voldoende geacht mogen worden, zal zich in het dagelijksche leven beter weten te helpen, zoo hij alleen de tiendeelige breuken kent, dan omgekeerd, wanneer hij de bewerking der gewone en niet die der andere verstaat. Ook bij het rekenen uit het hoofd maken wij dikwijls met goed gevolg gebruik van tiendeelige breuken.
De voorstellen, die verder in het werk voorkomen, zijn meestal goed gekozen en behagelijk ingekleed. Hier en daar echter worden er gevonden, die ons minder bevallen. De voorstellen No. 275, 276 en 277 (bl. 386 env.) zijn niet vatbaar voor rekenkundige oplossing, en behooren derhalve hier geenszins.