Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVertellingen, Romancen en andere stukjes. Naar het Hoogduitsch, door W.H. Warnsinck, Bz. Te Amsterdam, bij H. Frijlink. 1835. In kl. 8vo. XVI en 144 bl. f 1-50.Dit lieve bundeltje is een waardige tegenhanger van de Romancen, Balladen en Legenden van onzen tollens. De hier vertaalde stukken en stukjes van schulze, schiller, kind en hölty zijn met even veel smaak gekozen, als zij met keurigheid bewerkt, en met die getrouwheid, welke den Dichter past, overgebragt zijn. Schoon de laatste wending in het levenslot van den Heer warnsinck hem | |
[pagina 398]
| |
doorgaans op ernstige, zelfs veelal sombere onderwerpen het oog deed slaan, ontbreekt, tot afwisseling, het luimige niet geheel: Beek, Echo en Kus, benevens het Lied van den Jager, beide naar kind, mogen ten bewijze strekken. Met genoegen troffen wij hier de beroemde Alleenspraak van Johanna d'Arc, naar schiller, aan. In het anders heerlijk vertaalde Tyrfingzwaard, naar schulze, stuitten wij bl. 5 op eene verwaarloozing der smelting; eene onoplettendheid, die, juist om het gekuischte der versificatie over het geheel beschouwd, des te eerder in het oog valt. Wij lezen er: Daar heerschte | Arngrim nu, op 't hooge slot gezeten.
Alvorens wij onze aankondiging besluiten, zij het ons vergund, het Lied van den Jager, om deszelfs kortheid en losheid van bewerking, tot proeve hier mede te deelen: Mijn lief is het heiveld; het woud is mijn lief;
Dat wil ik bezweren, bij zegel en brief.
De schemer der bosschen, 't geruisch van den stroom
Verzelt mij bij dag en zweeft 's nachts in mijn droom.
De waldhoorn, dat speeltuig van 't woud, is mijn lief;
Dat wil ik bezweren, bij zegel en brief.
Mijn lief is de waldhoorn, wiens vrolijk geschal
Herhaald wordt door de echoos van bergkloof en dal.
Het jagtroer, dat pronkstuk van 't woud, is mijn lief;
Dat wil ik bezweren, bij zegel en brief.
Mijn lief is het jagtroer, waar alles voor vliedt,
Daar 't krachten, noch vlugheid, noch leven ontziet.
De klavrende reebok der rots is mijn lief;
Dat wil ik bezweren, bij zegel en brief.
Mijn lief is de ree aan de bruisende wel.
Ontvlied mij - voor heden - gij, vlugge gazel!
Mijn lief is het heiveld; het woud is mijn lief;
Dat wil ik bezweren, bij zegel en brief.
Daar toeft mij een stroohut, door dennen geschraagd;
Daar lonkt aan de stulpdeur een vrolijke maagd.
Mijn lief is het heiveld; het woud is mijn lief;
Dat wil ik bezweren, bij zegel en brief.
| |
[pagina 399]
| |
Wel zing ik, dat heiveld en woud mij behaagt,Ga naar voetnoot(*)
Maar 't hart zegt: ‘Mijn lief is de vrolijke maagd!’
|
|