| |
| |
| |
De waarheid en voortreffelijkheid der Homöopathische Geneesleer, door Dr. C. Caspari; uit het Hoogduitsch vertaald en voorzien met eenige Aanteekeningen, door Dr. J.F.P. Schönfeld. Te Winschoten, bij H.V. Huisingh. 1835. In gr. 8vo. 175 Bl.
Dr. schönfeld, van wiens vertaling van een stukje van s. hahnemann in No. XIV van dit Tijdschrift voor 1834, bl. 593, is melding gemaakt, levert hier op nieuw eene vertaling van eene brochure, door den overleden' Duitschen Geneesheer caspari in 1828 geschreven, met het kennelijke doel, om de Homöopathische geneeswijze bij het algemeen meer ingang te doen vinden. Ziet hier van dezelve een kort verslag.
De Schrijver begint zijn stukje door met grooten ophef de vorderingen uit te meten, welke de Homöopathie in de laatste jaren in bijna alle landen van Europa, en wel in Duitschland, Italië, Frankrijk, Rusland, ja zelfs in Amerika heeft gemaakt, en de Vertaler heeft gemeend dit nog verder in de aanteekeningen te moeten uitbreiden met berigten en aanhalingen, welke hij grootendeels heeft ontleend uit de beide tijdschriften, welke tot verdediging van het Hahnemannsche stelsel in Duitschland worden uitgegeven; namelijk de Allgemeine Homöopathische Zeitung en het Archif für Homöopathische Heilkunde. Het is reeds zoo dikwijls opgemerkt en bewezen, hoeveel grootsprakigs en overdrevens in die tijdschriften wordt gevonden, dat het niet noodig is daarop weder terug te komen. De Vertaler spreekt met warmte van de inrigtingen, welke van regeringswege tot bevordering der Homöopathie in onderscheidene rijken zijn tot stand gebragt; maar wij nemen de vrijheid, hem te doen opmerken, dat dit algemeen niet geschied is omdat men er groote waarde aan hechtte, maar om zoo veel mogelijk
| |
| |
het schromelijke misbruik tegen te gaan, hetwelk bedriegers van eene geneeswijze maakten, welker uitoefening alle theoretische kennis overbodig maakt, zoo als caspari ook zelf op bl. 7 van het vertaalde werkje zegt, van de vorderingen der Homöopathie sprekende: Zelfs leeken, predikanten te lande en eigenaren van landgoederen, hebben zich hier en daar, ten beste van hunne, van geneeskundige hulp verwijderde, gemeenten, met de Homöopathie bezig gehouden, en de voortreffelijkste uitkomsten aan het licht gebragt. Verder noemt de Vertaler eene menigte mannen op, welke echte voorstanders der Homöopathie zouden zijn, doch waaronder wij verscheidenen zouden kunnen aanwijzen, die wij niet gelooven, dat bijzonder op die eer gesteld zijn. Voorts loopt hij hoog met eene aanhaling van hufeland, uit welke hij het besluit trekt, dat deze, ofschoon nog geen Homöopaath, echter der nieuwe leer niet geheel ongenegen is. Wij weten wel, dat hufeland zich nimmer regtstreeks tegen de leer van hahnemann heeft verzet; maar wij weten tevens, dat hij, in zijn praktisch Journal en elders, onderscheidene malen verklaard heeft, dat hij er niet de minste waarde aan hechtte, en dat het van zelf te niet zoude loopen. Eindelijk beginnen ook, volgens den Vertaler, onze vaderlandsche Geneesheeren er de aandacht op te vestigen. En waaruit besluit de man dat? Omdat, let wel, Lezer! de Haarlemsche Maatschappij eene prijsvraag heeft voorgesteld, waarbij zij een kritisch onderzoek van het Homöopathische stelsel verlangt; hetwelk toch evenzeer ten na- als ten voordeele kan worden uitgelegd. Caspari komt er echter rond
voor uit, dat het der Homöopathie vrij onverschillig is, hoe de Geneeskundigen over haar denken, als de groote hoop maar op hare zijde is; want, zegt hij zeer naïf, als het publiek zich voor ons verklaart, dan moeten de Allopathen van zelf hunne toevlugt tot dezelve nemen. Dr. schönfeld denkt hier eenigzins anders over.
Ter zake komende, begint de Schrijver, om de klein- | |
| |
heid der Homöopathische giften van geneesmiddelen aannemelijk te maken, met aan te toonen, welke geringe invloed er noodig is, om ziekten te veroorzaken en in 't algemeen veranderingen in levende en levenlooze ligchamen voort te brengen, en haspelt bij deze gelegenheid op eene zonderlinge wijze de wetten der natuur en der scheikunde, ja zelfs van electriciteit, galvanismus en magnetismus, door elkander. Tot een staaltje leveren wij hier en daar eene zinsnede:
- - Er komt een onweder op, en een onverklaarbare angst overvalt sommige menschen; zij krijgen hoofdpijn, aamborstigheid, een algemeen zweet, snijdingen in den buik en doorloop. Eene zekere dame werd eens door het ruiken aan een' bloemruiker door de toevallen eener hevige borstontsteking overvallen; de nabijheid eener kat, het gezigt van een' kalfskop veroorzaakt bij menigeen duizeling, angst, beving, neusbloeden, onmagt en dergelijke. Even zoo is het met vele andere voorwerpen. - Het gistende bier en de melk worden zuur, wanneer zich een onweder aan den hemel vertoont; wanneer koffij en thee in opene vaten naast elkander staan, berooft de eerste de laatste van alle reuk; een weinig tabaksrook, of de damp van ammonia, verandert de kleur der bloemen; wanneer een zwijn onder een' wagen met kreeften doorloopt, dan sterven zij alle; wanneer men viooltjes of koornbloemen op een mierennest werpt, worden zij terstond rood, enz. enz. Het is derhalve gemakkelijk te denken, (zoo besluit onze Schrijver) dat even zoo geringe oorzaken, als er noodig zijn om het menschelijk ligchaam ziek te maken, ook voldoende zullen zijn om hetzelve te genezen. Tegen tandpijn immers ruikt men aan den geest van ammoniakzout, of men hangt een magneetstaafje of hoefijzer om den hals. Wanneer de borsten eener zogende vrouw hard worden, zoo bindt zij er een zwavelband om; personen, zeer vatbaar voor roos, dragen, als voorbehoedmiddel, een stuk zwavel bij zich; waarom kunnen dan ook de kleine Homöopathische giften niet helpen? en waarom
| |
| |
verwondert men zich dan, dat ook de Homöopathen tegen verschillende pijnen de patiënten alleen maar aan sommige geneesmiddelen laten ruiken? De oorzaak hiervan is, volgens hem, ligt te ontdekken; men is algemeen onbekend met de fijne deelbaarheid der ligchamen, en nu besteedt de Schrijver verscheidene bladzijden, om eene natuurkundige wet te bewijzen, die algemeen bekend is, en die men reeds oneindig beter bij musschenbroek vindt uiteengezet.
De ruimte van dit tijdschrift laat niet toe, al het Homöopathische nonsens aan te halen, dat men hier vindt uitgekraamd; wij zullen ons zoo veel mogelijk bekorten.
Op bl. 18 geeft de Schrijver de aanleidende oorzaken op, welke hahnemann het eerst op het denkbeeld van zijn stelfel zouden gebragt hebben, en legt vervolgens de gronden bloot, op welke de Homöopathische geneeswijze berust. Wij zullen dezelve hier voorbijgaan; zij zijn van elders genoegzaam bekend; boven dat verliest het publiek er niets bij, en voor een' Geneeskundige is het veel te oppervlakkig; deze doet beter, de eigene schriften van hahnemann te lezen, indien hij er lust toe heeft, zoo als het Organon, de Chronische Krankheiten, Reine Arzeneymittellehre, enz. en wil hij eene grondige beoordeeling, hij vergete de drie deelen van: samuel hahnemann's unsterblichen Narrheit, door den Hamburger Arts f.g. simons, niet, welke wij ook Dr. schönfeld ter lezing aanbevelen, daar het uit zijn geheele geschrijf genoegzaam blijkt, dat hij dat werk niet anders dan bij den titel kent.
Op bl. 22, sprekende over de Homöopathische geneesmiddelen, zegt hij, dat de nieuwe geneeswijze reeds een' schat van geneeskrachten heeft verzameld, welke dien der Allopathen ver overtreft; want alhoewel deze in hunne leerboeken veel meer geneesmiddelen hebben opgeteekend, dan de Homöopathen, zoo kennen deze laatsten toch in de 142, welke zij reeds onderzocht hebben, veel meer geneeskrachten, dan de overige Geneeskundigen in al de hunne zamengenomen, en dat willen
| |
| |
wij, in zekeren zin, den man gaarne gewonnen geven; want, volgens zijne eigene verzekering, bezit eenvoudig de houtskool 720 geneeswerkingen, en, zoo ons geheugen ons niet bedriegt, de pulsatille bij de 1100 en de gewone chamomille-bloemen tusschen de 5 en 600. Si fabula vera!
Op bl. 28 gaat de Schrijver verder voort met de voortreffelijkheid der Homöopathie, in tegenstelling der Allopathie, te betoogen. Zij is, volgens hem, in staat, eene menigte ziekten grondig, spoedig en duurzaam te genezen, tegen welke de Allopathie niets vermag. Om dit te bewijzen, kiest hij, als voorbeeld, de tandpijn. Deze wordt, volgens caspari, door de Allopathen altijd beschouwd als een en hetzelfde kwaad, en wanneer zij Spaansche vliegen, bloedzuigers, voetbaden, kamfer, nagelolie, opium en eenige andere algemeene middelen van dien aard hebben aangewend, zoo is hunne wetenschap ten einde, en zij nemen tot het laatste middel, tot het uittrekken van den tand, hunne toevlugt. Doch al ware het dat dit hielp, zoo kan men het geen genezen noemen; het is verminken, want een schadelijk deel te vernietigen is geen kunst, maar hetzelve te behouden en tot vorige gezondheid terug te brengen. Nu is er onder de 142 middelen, welke de Homöopathie heeft onderzocht, bijna geen één, hetwelk niet geschikt is, zekere bepaalde tandpijn te genezen, en er is geen twijfel aan, of zij bezit tegen elke soort van tandpijn een zeker middel, enz. enz. Dus altoos zekere hulp; schoon het Dr. schönfeld, volgens de noot, toch niet altijd wil gelukken.
Verder gaat de Homöopathie veel spoediger; want b.v. onder Allopathische behandeling wordt tot genezing der roos, vooral bij een ongunstig jaargetijde, een tijd van vier tot vijf weken vereischt; de Homöopathie geneest dezelve in 5 tot 8 dagen; borstontstekingen worden Allopathisch niet gemakkelijk onder drie weken, Homöopathisch integendeel in vier tot zes dagen; ja, in sommige gevallen waren eenige uren te dien einde toereikende. (Zie bl. 32.) Nu vragen wij aan ieder, die ge- | |
| |
zond menschenverstand bezit, wat beteekenen zulke onbepaalde uitdrukkingen? Hebben de graad der ziekte, de ouderdom, de complicatie en een aantal andere omstandigheden niet, bij elke mogelijke behandeling, op den langeren of korteren duur eener ziekte grooten invloed? En zulke grove Empiristen pogchen nog onophoudelijk op hun individualiseren! Recensent vindt zich evenwel verpligt hier aan te merken, dat alle gebreken niet zoo spoedig door de Homöopathie schijnen genezen te worden, als caspari en schönfeld ons willen diets maken. Immers Vader hahnemann verlangt in zijne Chronische Krankheiten, tot genezing van onderscheidene ziekten, weken, maanden, zelfs op ééne plaats 1½ jaar; ja, tot genezing der pas ontstane scabies (frischen Krätze) zijn, volgens hem, tien tot twaalf weken noodzakelijk; zie zijn Vorwort zu von bonninghausen's Repertorium, XXX. Belangrijk is voor den opmerkzamen Geneesheer, om de gulle opregtheid, waarmede het is geschreven, de lezing van het volgende werkje: Skizzen aus der Mappe eines reisenden Homöopathen, zu Druck
befordert von Dr. l. griesselich, 1832. De Schrijver, zelf Homöopaath, heeft verscheidene hunner inrigtingen bezocht, en stond met velen in naauwe betrekking; men kan er uit zien, hoe het met die snelle Homöopathische genezingen gelegen is.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|