legen eiland voor de Spanjaarden in veiligheid gebragt. Erbertha, zuster van coenraad, wordt met haren vader verraderlijk gevangen genomen op het slot Bliejenbeek, toen nog in Spaansche handen; en zij raken daar als Protestanten in veel moeite en levensgevaar, maar worden, toen het slot door schenk veroverd wordt, verlost: coenraad krijgt zijne ulla, en erbertha huwt met een' ander' krijgsoverste. - De aandacht is dus in dit Verhaal vooral tusschen twee personen verdeeld; de zamenhang der deelen is niet groot; en dit een en ander is voor het geheel niet gunstig. Erbertha zou eigenlijk belangrijker voorkomen, dan ulla, zoo het geheele onderwerp, en vooral de invoering van eenen wellustigen en schijnheiligen Monnik, niet te afgesleten, en de gansche behandeling van hetzelve te langwijlig en eentoonig ware; waarbij dan nog de plotselijke verovering van het slot, en de komst van coenraad in de gevangenis van erbertha, als een Deus ex machina invalt, om aan de historie een einde te maken, hetwelk dan ook vrij spoedig volgt. - De stijl is eerst nog al onderhoudend, maar jaagt hier en daar te veel naar sieraden,
en komt te dikwijls op dezelfde woorden en spreekwijzen terug.
Ida van walburg wordt, in het tweede Verhaal, door Mejufvrouw....... voorgesteld, als eene deugdzame Gravin, die de lessen van hare brave moeder, op derzelver sterfbed (wat al te uitvoerig voor eene zwakke en stervende) gegeven, getrouw opvolgt; alle hoogachting en gehoorzaamheid aan haren vader, tot in het aangaan van een huwelijk met Graaf waldemar, bewijst; door dien echtgenoot aldra met ligtzinnigheid, losbandigheid en ontrouw voor hare liesde en deugd beloond wordt, maar aan hare pligten jegens hem en hare kinderen getrouw blijft; zich in de ontdekking van de liefde, die zekere Kapitein ferguson al vroeger voor haar opgevat heeft, en nu bij de ontrouw van haren man op nieuw betoont, pligtmatig en met waardigheid georaagt, en alles met zachtheid en geduld in het werk stelt, om haren gemaal te verbeteren, hetwelk haar ten laatste gelukken mag. - Het geheel is zoo wel in vinding als uitvoering niet buitengemeen, maar nogtans loffelijk in zedelijke bedoeling. Overdreven echter en onnatuurlijk is het, naar Recs. gevoel, dat de Gravin het kind, dat haar echtgenoot bij hare gewezene en toen overledene kamenier heeft, niet alleen verzorgt, maar ook bij zich neemt, en met haar eigen