Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 306]
| |
haar oorsprong, doel en strekking. Door A.S. van Nierop. Te Amsterdam, bij Gebr. Diederichs. 1834. In gr. 8vo. 127 Bl. f 1-:Het onderwerp, in dit vlugschriftje behandeld, is meermalen ter sprake gekomen. Reeds vóór vijfentwintig jaren heeft de Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen zich opzettelijk onledig gehouden met het onderzoek: ‘wat de Maatschappij ten nutte der Israëliten zoude kunnen doen, en in hoeverre zij in die zaak zoude kunnen werkzaam wezen?’Ga naar voetnoot(*) en de destijds daartoe benoemde Commissie is van oordeel geweest, dat de bepaling, volgens welke alleen belijders der Christelijke Godsdienst tot het lidmaatschap kunnen worden toegelaten, kracht van wet behoorde te houden. De zaak is alzoo rustende gebleven, tot dat de Eerw. bruinier, thans Predikant te Amsterdam, in eene naderhand uitgegevene Voorlezing (over den roem der Hebreeuwen), den wensch uitte, dat ook onze Israëlitische landgenooten in deze Maatschappij werden opgenomen, en - hetgeen daaruit onmiddellijk volgt - alzoo boven aangehaalde, in 1811 op nieuw opzettelijk overwogene, bepaling ingetrokken. Dat dit voorstel door velen werd toegejuicht, is gemakkelijk te begrijpen; maar wij kunnen niet anders, dan hoogen lof geven aan de rondborstige, mannelijke en tevens bezadigde wijze, waarop zich over dit teeder onderwerp de Maatschappij zelve in hare aangehaalde Gedenkschriften, bl. 249 volg., en haar waardige Voorzitter, de schrandere, diepdenkende en alles behalve illiberale van hall, in zijne voortreffelijke Feestrede, bl. 26 volg., hebben uitgelaten. Rec. is het met het daar gestelde volkomen eens, en houdt het daarvoor, dat de Maatschappij, wanneer zij ophoudt op den grondslag des Christendoms te werken, tevens ophoudt aan haar doel te beantwoorden; zichzelve den weg afsluit ter bevordering van ware godsdienstige en zedelijke beschaving van den gemeenen man, door afschaffing van het daartoe meest vermogende iniddel; en alzoo haren naam - ja, wat nog het ergste is, haar wezen - met eigene hand vernietigt. Van deze, op bedaarde en onpartijdige beschouwing van den oorsprong, het doel en de strekking der Maatschappij gegronde, meening hebben de redeneringen des Heeren van | |
[pagina 307]
| |
nierop ons geenszins kunnen terugbrengen. Het is hier de plaats niet, die alle te ontzenuwen. Het straks aangehaalde uit den boezem der Maatschappij is wederlegging genoeg. ‘Zoudt gij,’ - het zij ons vergund, deze woorden van den Feestredenaar over te nemen, - ‘zoudt gij, Israëliten, naar uwe overtuiging, ooit kunnen beweren regt te hebben van ons te vorderen, dat wij uit onze schriften stellingen en uitdrukkingen verbanden, van welker waarheid onze geest overtuigd, aan welker heiligen zin ons hart gehecht is? Voorzeker neen!....... wij mogen den vasten grondslag onzer Instelling niet verzwakken; wij mogen, hetgeen wij als waarheid gelooven, niet lafhartig verbergen of omsluijeren, ten einde U niet te kwetsen; U, die uwen God nog altijd looft, omdat Hij U, als een heilig Volk, ook van ons, als onheiligen, onderscheidt; U, die hem verzaakt, die onze eenige roem en hope is.’ Wanneer wij den Heer van nierop wél begrepen hebben, komt een zijner bewijzen, waaraan hij zeer veel gewigt schijnt te hechten, althans waarop hij dikwijls terugkomt, hierop neder: ‘Men weigert de Israëliten toe te laten tot de Maatschappij: t.N.v. 't A.; men sluit hun dus den weg, zoo wel om zelve, voor zoo verre hunne omstandigheden dit toelaten, mede te werken tot nut van het algemeen, als ook om van de bemoeijingen, daartoe strekkende, mede vruchten te plukken; en derhalve worden de Israëliten ipso facto buiten het algemeen, buiten de maatschappij gesloten.’ Maar wie ziet niet, dat dit een jammerlijk spelen is met de zinspreuk der Maatschappij, daar door het algemeen niet verstaan wordt alle menschen zonder onderscheid, maar menschen van onderscheidene standen; terwijl de redekaveling van den Schrijver alleen dán zou doorgaan, wanneer het achtingwaardige Genootschap de monopolie had van ten algemeenen nutte werkzaam te wezen, zoodat buiten haar geenerlei beschaving enz. te verkrijgen ware; eene onderstelling, die de Heer van nier op ons voorkomt te veel ten grondslag van zijn betoog te leggen, en die ongetwijfeld de bron is van meer dan ééne dwaling. Indien het onzen Israëlitischen landgenooten te doen is om het nut, dat de Maatschappij sticht, dan staan hun vele middelen open, om onder de hunnen een soortgelijk nut te weeg te brengen; en willen zij, naar hunne behoeften, stralen op- | |
[pagina 308]
| |
vangen van het licht, door deze Stichting verspreid, ofschoon geene gewone leden kunnende worden, is hun de weg daartoe geenszins afgesloten, gelijk de Heer van nierop zelf, bl. 89 not., erkent, en ten aanzien van de voorlezingen (zie zijne klagten, bl. 76) had moeten erkennen, na het voorstel der Commissie van 1811, hetwelk in een Besluit is veranderd.Ga naar voetnoot(*) Voor het overige is de Heer van nierop mild, tot kwistigen overvloed toe, in het aanhalen van geheele bladzijden, inzonderheid uit Redevoeringen, bij de Maatschappij gehouden. Hij kent dus hare geschriften, en mogt van sommige derzelven wel wat beter redeneertrant, taal en stijl geleerd hebben. Moeijelijk zou het niet vallen, een stukje van eenige uitgebreidheid te schrijven ten betooge, dat het onderhavige boeksken ontijdig, ongepast en onstaatkundig is. Als het van de zijde der Maatschappij een opzettelijk, gemotiveerd rapport uitlokte, zouden wij bijkans wenschen, dat bij haar eens een voorstel tot emancipatie der Israëliten ter tafel kwame. Wij eindigen deze Recensie met op alle goede en kwade tijdingen vooraf te verklaren, dat wij ons over dit onderwerp niet in eenen pennestrijd denken te begeven, latende aan ieder zijne gedachten vrij over iets, waaromtrent wij meenden, vrijmoedig de onze te mogen en te moeten zeggen. |
|