zijn, al behoort dezelve dan ook niet eigenlijk tot een der hoofdvakken, welke men, volgens het Voorberigt voor het Eerste Deel, zich ter behandeling had voorgesteld.
De rubriek: Letterkundige Geschiedenis der Chr. Schrijvers, bevat een Berigt nopens de oudste uitgave der Schriften van johannes gerson, door kist, een Bijvoegsel tot dit Berigt, en voorts een Overzigt der Theologische Geschriften, door de in Nederland bestaande Genootschappen uitgegeven, door roijaards. De Hoogl. laat een woord ter Inleiding aan den Vaderlandschen Lezer voorafgaan, doch bezigt vervolgens de Latijnsche taal, betuigende, dat dit hem om verscheidene redenen voegzamer en gepaster is voorgekomen. Welke deze redenen zijn, wordt niet gezegd. De Buitenlander, welke het Archief in handen mogt krijgen, kan zeker nu dit met veel vlijt en naauwkeurigheid bewerkte stuk lezen, en een juist begrip van de in Nederland bestaande Godgeleerde Genootschappen erlangen. De Heer roijaards geeft eerst nopens den oorsprong en aard van het Stolpiaansch Legaat, Teyler's Godgeleerd Genootschap en het Haagsche Genootschap een kort berigt, dat, volgens de inhoudsopgave, tot de rubriek der Kerk. Gesch. van Nederland behoort. Dan volgt eene vermelding van de bekroonde Verhandelingen, welker oorspronkelijke titels, met aanduiding der jaartallen enz., aan den voet der bladzijden te lezen zijn. Voor jeugdige beoefenaars der Godgeleerde wetenschappen heeft inzonderheid dit Overzigt hooge waarde. Men vindt toch veel belangrijks in die, meest door landgenooten geschrevene stukken.
Rijk van inhoud is verder de derde en laatste rubriek in dit Deel, die der Kerkelijke Geschiedenis van Nederland, waartoe gebragt wordt Het Lied van luther op den marteldood van hendrik voes en johannes esch, 1 Julij 1523 te Brussel verbrand, medegedeeld door kist. Belangrijk is verder een uitvoerig en met veel kennis van zaken opgesteld berigt aangaande de Nederlandsche Hervormden in Kleefsland, vooral te Wezel, in de zestiende Eeuw, en derzelver tienjarige vreemdelingschap aldaar, (gegrond op een H.S. uit die dagen) door l.j.f. janssen. Na eene korte Inleiding deelt de bekwame Schrijver, die hier voor het eerst eene bijdrage in het Archief levert, eene in den plat-Duitschen, oud-Kleefslandschen tongval gehoudene Dankrede der Nederl. vlugtelingen mede, en voegt er eene oude