voorst, die zich, al is het dan niet door vele schriften, nogtans door zijne grondige geleerdheid en leerwijze, door zijne vorming van vele bekwame Godsdienstleeraars, en door zijne eerwaardige deugden, bij de Godgeleerde Wetenschappen en bij de Nederlandsche Protestantsche Kerk hoogst verdienstelijk gemaakt heeft. Van niemand kon men ook zulk een geschrift met meer grond verwachten, dan van den Hoogleeraar van hengel, die niet alleen, met meer anderen van vroeger' en later' tijd, onder 's Mans beste Leerlingen behoorde, maar die ook, terwijl hij nog leefde, boven anderen het geluk had van deszelfs Opvolger te worden. Het doet alzoo Rec., die zich mede aan van voorst veelzins verpligt rekent, een wezenlijk genoegen, deze Memoria te vermelden, en naar waarheid te betuigen, dat de Schrijver daardoor zichzelven zoo wel, als zijnen Leermeester en Voorganger, een waardig gedenkteeken heeft opgerigt.
Na eene inleiding, die zich door hare eenvoudigheid en waarheid aanprijst, overeenkomstig het onderwerp, en naar het bepaalde oogmerk, niet om van voorst boven mate te verheffen, maar om deszelfs verdiensten naar waarde en ten nutte der studerende Jongelingschap voor te stellen; na deze inleiding dan, geeft van hengel te regt niet dan een zeer kort verslag van de levensgeschiedenis van van voorst, daar deze zelf dit reeds, in zijne laatste Oratio in memoriam beneficiorum Dei &c., gegeven had, en het ook gedeeltelijk door anderen gedaan was. (Misschien had zelfs dit vrij dorre berigt (p. 6) geheel kunnen weggelaten worden; te meer, daar de voornaamste punten naderhand van zelve voor- en beter uitkomen.) Maar hij maakt er vooral zijn werk van, om aan te toonen, hoe van voorst die Man geworden is, die hij zich waarlijk betoond heeft te zijn; en zulks doet van hengel voornamelijk met oogmerk, om dus de daarmede contrasterende dwalingen en gebreken der tegenwoordige Studenten scherp door te halen, en hen tot beteren zin op