tische opsiering, de eer der vinding toe. De Schrijver vraagt vergeving voor fouten in stijl, spelling en wijze van schrijven: en wat taal- en spelfouten aangaat, zoo in het Nederlandsch als in andere talen, heeft hij die vergeving wel noodig. Zij zij hem geschonken, en wij verzoeken wederkeerig, verschoond te worden van de moeite, de in de lijst der zinstorende drukfouten niet aangeteekende feilen hier aan te wijzen, daar wij liever van het werk zelve iets willen zeggen.
Het verheft zich dan in wezenlijke waarde boven den Galama van schut, welke laatstgenoemde Roman, tot aanmoediging onzer nationale Letterkunde, welligt wat gunstig door ons, doch daarentegen veel te scherp door sommige anderen beoordeeld is geweest. Wij maken er ons nooit een feest van, (gelijk sommige Recensenten, in den Vriend des Vaderlands vooral, met jeugdige ligtzinnigheid schijnen te doen) het werk van anderen, en allerminst dat van jeugdige Schrijvers, die een' goeden aanleg vertoonen, te verguizen; en het is, in weerwil van onszelven, alleen in het belang van wetenschap of kunst, wanneer wij een afkeurend vonnis vellen. Van deze zucht tot aanmoediging van zich ontwikkelende talenten moge dan ook deze aanprijzende beoordeeling getuigen.
De Geschiedenis is hier vrij gelukkig bij den Roman ingeweven; en hier zou het zeker moeijelijk vallen, het verzierde van het historische af te zonderen, indien men niet geheel den Roman wilde vernietigen; zoodat het werk, ook in dat opzigt, aan de vereischten der kunst voldoet. Wij laten het vraagstuk, in hoe verre zulk eene behandeling goed- of afkeuring verdiene, nu aan zijne plaats. De karakters zijn met waarheid geteekend en goed volgehouden; dat van den grooten Boodschapper, den onsterfelijken herman de ruiter, komt overal treffelijk uit. Trouwens, deze is de held van het geschiedkundig, schoon niet van het romantisch verhaal. Men zou welligt kunnen aanmerken, dat zoo iets minder gepast is, en, in een' Roman, de held der geschiedenis tevens die der verdichting behoorde te zijn, vermits nu de belangstelling te veel verdeeld wordt. Ook bevreemdde het ons, dat de anders zoo schrandere herman de gevangene Spanjaarden, die toch ontwapend waren, (zie bl. 269) zoo schielijk vertrekken liet, hetgeen het geheim der overrompeling welras openbaarde, en, naar ons inzien, den grond legde tot de spoedige overweldiging door onze vijanden, eer de benoodigde hulptroepen van den Prins waren aangekomen.