Rudimenta Linguae Graecae, of allereerste Beginselen der Grieksche Taal, door Dr. J.M. Hoogvliet. Te Zaltbommel, bij J. Noman en Zoon. 1834. In 8vo. VI, 204 Bl. f 1-40.
Daar schijnt dan geen einde te komen aan het schrijven van Rudimenta's en Grammatika's der Grieksche taal! Ieder nieuw Schrijver meent natuurlijk iets beters dan zijne voorgangers te leveren. Dat betere is moeijelijk in de theorie te beoordeelen. De ondervinding heeft vele fraaije Theoriën schipbreuk doen lijden, en struchtmeijer behoudt nog altijd zijnen ouden roem. De ondervinding moge ook deze Rudimenta beproeven. De Schrijver zelf verklaart, dat men een dergelijk werkje althans wel een jaar ongedrukt op de school diende te gebruiken, om daardoor de verschillende lekkaadjen te bespeuren en te verhelpen, doch dat zoo iets niet heeft kumen geschieden. Recensent kan de reden van zoo groote haast der uitgave niet bevroeden, en begrijpt ook niet regt, wat de volgende woorden beduiden: ‘alleen eindig ik verzoekende, aanradende en tevens waarschuwende dit mijn Voorberigt met de woorden des Latijnschen fabeldichters: hoc utantur, qui me noverint.’ Ondertusschen zij het ons geoorloofd te zeggen, dat de Hollandsche en Grieksche voorbeelden, ter vertaling aan de eerstbeginnenden opgegeven, veel te moeijelijk zijn, en de Memorabilia van xenophon b.v. verre verheven zijn boven het begrip der kinderen.