Het is zeker geheel iets anders, over de vereischten van een goed Tooneelstuk uit de hoogte te spreken, of daarentegen zelf een stuk te vervaardigen, dat aan die vereischten beantwoordt. Zóó weidt de Heer
roorda van eysinga, met eene vrij wat opgewondene welsprekendheid, over het Treurspel uit, in de Voorrede voor zijnen
Richelieu; en de Heer
van abcouw zoekt in de Opdragt aan het Publiek, voor zijnen
Man naar de Wereld, geestig over het Blijspel te schrijven. Maar, hoezeer vallen beide stukken, na de lezing dier inleidingen, uit de hand! Om met
Richelieu te beginnen. Vooreerst is de smelting der
dikwijls verwaarloosd, b.v. bl. 20:
Eer zou in d'oceaan heel de aarde |
onderduiken; bl. 53:
Weêrgalmde |
onze taal met zoeten hemelval enz., en is de taal alles behalve zuiver, b.v. bl. 64:
Hij,
die iets goeds bedoelt, (lees
hem)
zal wis de Hemel sterken. Ten tweede daalt de stijl dikwerf zoo ver beneden de waardigheid van het Treurspel, dat dezelve veeleer eene
parodie op den Treurspelstijl mogt heeten; b.v. bl. 21:
De maarschalk Bassompierre is gansch op zijn gemak,
Dat hij nu plannen maak' bij zijnen snuiftabak!
Bl. 74:
'k Bedoelde Don Juan, door Gods genade, Koning
Van Portugal, Algarve, en Heer van 't rijk Guiné,
Beschermer van de vaart en handel op de zee
Zou men niet denken, dat het een Kluchtspel was? Trouwens, lodewijk XIII moge zich door den sluwen richelieu hebben laten beheerschen, voor zóó onnoozel, zóó dom, zulk een karikatuur, gelijk hij hier wordt voorgesteld, kunnen wij hem niet houden; en ware hij al zulk een half krankzinnige geweest, dan moest hij in een Treurspel aldus niet zijn voorgesteld. Het is alleen de razernij der hartstogten, de woede, de uitzinnigheid, die somwijlen met goed gevolg in het Treurspel ten tooneele wordt gevoerd, maar geene domme onnoozelheid, die het publiek aan het lagchen brengt en houdt. Niet alleen, dat over 't geheel het stuk ons ijskoud gelaten heeft; maar, om alle an-