Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe officiis et conditione Pastoris rusticam. In usum Studiosorum Theologiae scripsit F.L.G. Wagner, Pastor. Groningae, apud J. Römelingh. 1833. oct. maj. 144 pag. f 1-25.Dit werkje, zoo als het hier, als ware het inlandsch, van eene Nederlandsche pers komt, is niets anders dan een nadruk van het oorspronkelijke, dat aan den voet van het titelblad heeft: Darmstadii prostat in libraria georgii gustavi lange, 1832. De korte Opdragt aan des Schrijvers vader, en het onderschrift der Praefatio: Scr. Graefenhusae, mense Martio mdcccxxxii, heeft men weggelaten; maar ook zonder deze valt het bij de lezing aldra in het oog, dat het werkje in Duitschland thuis behoort. Ook blijkt het bij vergelijking, dat deze kopij gansch niet naauwkeurig is; want zij wordt door eene menigte drukfouten ontsierd, waaraan het origineel geen schuld heeft: dezelve aan te wijzen, zou weinig nuttigheid hebben. - Het zal nu alleen de groote vraag zijn, of deze studiorum primitiae van wagner, gelijk hij dit zijn werk in de Opdragt noemt, aan de Nederlandsche Theologiae Studiosi meer verdienden bekend te worden: hiertoe zal Rec. den inhoud kor- | |
[pagina 156]
| |
telijk opgeven, met invlechting van eene en andere vraag of bedenking. Het geheel is in acht deelen of hoofdrubrieken verdeeld. - Zonder eenige voorbereidselen valt de Schrijver terstond aan het werk; en het eerste opschrift is: I. Munia sacra in templo obeunda. Dit stuk handelt over de volgende zaken: 1. Begin en einde van de dienst; het eerste op vasten tijd, het laatste niet langer dan na 1½ uur. 2. Hoe de boeren zich in de kerk gedragen moeten; (eigenlijk, wat de Leeraar hiertoe zeggen en doen moet.) 3. Gezang. Den schoolonderwijzer aansporen, om den kinderen goed te leeren zingen, of dit anders zelf in de school gaan doen: nieuwe zangwijzen voorzigtig invoeren. (Ware er niets te zeggen over de gepaste keus der gezangen, zoo naar stof als vorm en zangwijze? niets over het gebed? niets over Doop en Avondmaal?) 4. Leerrede, naar vorm en stof. (Ware het in omgekeerde orde niet gepaster?) Vorm. Sieraden vermijden, die men voor kundiger lieden gebruiken kan; (maar als men nu een gemengd gehoor heeft?) lange perioden vermijden; figuren gebruiken, die de rede verlevendigen; dezelfde denkbeelden dikwijls herhalen; (dit zal toch wel zijne grenzen hebben, opdat het niet worde ad nauseam usque) zich op goede voordragt toeleggen (slechts korte aanbeveling!) Stof. De ondeugden en gebreken zonder aanzien des persoons bestraffen; op bijzondere voorvallen aanmerking nemen; (magna tamen cautione opus est, zou Rec. bij beide zeggen) door voorbeelden ophelderen; (eigenlijk, de algemeene pligten in de bijzondere aanwijzen) zoo spreken, dat men voor de boeren nuttig is. (Is dit nu alles, wat er over stof en vorm der Leerredenen, ook bijzonder voor landlieden, te zeggen is?) 5. Catechetisch onderwijs. (Behoort dit tot de munia sacra in templo, omdat het door sommigen in dat lokaal geschiedt, maar immers daar niet bij uitsluiting?) Jonge lieden, die niet hooren of niet antwoorden willen, door geldboeten straffen: (! ?) voor het laatste wordt een | |
[pagina 157]
| |
middel ter beschaming opgegeven, hoewel wagner eerst reeds gezegd heeft, dat beschaming bij velen ligt niet gelukken zal: is hardnekkigheid de oorzaak, aan de Overheid aangeven. (!!) Tot goed catechiseren is noodig, grondige kennis der stof, bijzondere begaafdheid van wèl spreken, en goed geheugen; en om zich daarin te volmaken, moet men met de schoolkinderen catechiseren. (Ook hier moet Rec. vragen: Is dit nu alles? en wanneer hij er nog bijvoegen moet, dat alle deze vijf belangrijke punten in 16 bll. afgedaan worden, is het dan te verwonderen, dat het meestal zeer oppervlakkig is?) II. p. 17-26. Munia sacra extra templum facienda, namelijk de Privaat-doop, het Avondmaal aan zieken, de bevestiging van de ondertrouw, de lijkredenen. - III. p. 27-36. De scholarum cura, betreffende den schoolonderwijzer, de leerlingen, het onderwijs, het gebouw en de meubelen. - Hoewel over deze onderwerpen hier en daar goede, en zelfs bij de 3de hoofdrubriek eenige algemeen nuttige opmerkingen voorkomen, is het toch alles eigenlijk geheel voor Duitschland, en wij hebben er bij onze inrigtingen geen behoefte aan. IV. p. 36-46. De quibusdam rebus bonos mores adjuturo non negligendis. 1. Het vieren van den Zondag, vooral het weren van hetgene, dat hiermede in het publieke leven strijdig is. (Ook dit behoort bij ons niet zoo zeer tot den Leeraar.) 2. Verschillen tusschen echtgenooten. (Ook al meest plaatselijk; het algemeene niet uitstekend.) 3. De huiselijke opvoeding; daaromtrent zoo in leerredenen als gesprekken onderrigt geven. (Het gaat ook al niet diep.) V. p. 46-66. Quomodo pastor exemplo, exhortatione, consolatione, consiliis, et beneficentia rusticis prodesse possit. 1. Door voorbeeld. Goede opmerkingen, meest gegrond op 1 tim. III:2-7. (Maar kunnen de woorden: Ne sit novitius etc. wel op de | |
[pagina 158]
| |
tegenwoordige Leeraars toegepast worden?)Ga naar voetnoot(*) 2. Door andere bovengenoemde middelen, waarbij vooral te staan naar eigene goede bewustheid, en naar aanwending volgens personen en omstandigheden. (Ook hier welmeenende en nuttige herinneringen, die echter hier en daar voor uitbreiding vatbaar zouden zijn.) VI. p. 66-112. De rusticorum indole et moribus. Dit stuk bevat in drie afdeelingen, voor welke afscheiding evenwel geen bijzondere reden is, allerlei over 't geheel goede opmerkingen en raadgevingen door elkander, die nog beter doel zouden getroffen hebben, indien het beste en algemeen bruikbare, dat er in is, bij vorige hoofdstukken te gepaster plaatse ingevoegd, of anders als een afzonderlijk stuk tot een meer geregeld geheel gebragt ware. Zij betreffen meest der boeren denk- en handelwijze in het gemeene leven, waarin zij wel dikwijls naar waarheid, maar toch ook wel eens te veel alleen van de slechte zijde worden voorgesteld. Sommige dingen zijn meer van plaatselijk, sommige ook wel eens van minder belang. Somtijds ontbreekt het aan aanwijzing, wat de Leeraar hieraan doen kan: somtijds wordt er meer gezegd, wat hij hierin voor zichzelven, dan wel wat hij te hunnen beste doen moet. VII. p. 113-123. De muneris reditibus. Ook dit bevat wel over het geheel eenige goede opmerkingen, eerst over landen, weiden en tienden, en daarna over de verdere onzekere voordeelen, als inkomsten des Leeraars; maar zij zijn meest plaatselijk, en komen althans in ons Land niet algemeen te pas. VIII. p. 123-144. De otio pastoris. Dit hoofdstuk handelt, 1. over de beoefening der Wetenschappen, en | |
[pagina 159]
| |
raadt ernstig aan, dat de Leeraar zijne studiën voortzette; bijzonder dat hij zich bij voortduring toelegge op de Wijsbegeerte, het Grieksch en Latijn, de Geschiedenis, de Uitlegkunde, de Welsprekendheid, en de Landtaal. Zeer nuttige, hoewel niet diepgaande opwekkingen worden hier gevonden, die door jonge Predikanten wel mogen behartigd worden: maar hoe bijster schraal is wagner over de Uitlegkunde, waartoe hij bijna niets anders aanbeveelt, dan de kennis der schriften van salomo en jezus sirach! Waarom hier niets over de voortdurende beoefening der oorspronkelijke Bijbeltalen, tot onderhouding en vermeerdering der kennis van Bijbelstijl en Bijbelleer, vooral van het Evangelie? - 2. Verder spreekt de Schrijver over de zorg voor de gezondheid, waarbij hij vooral uitweidt over de ligchaamsbeweging, en wel bijzonder over den tuinarbeid. Met wandelen heeft hij niet veel op; en waarom? omdat de leden en vooral de ingewanden daardoor niet genoeg geschokt worden; omdat men zich dan gedurig verkleeden moet; omdat men voor de boeren een ledigganger zal schijnen. (!!) Over dit geheele artikel zou vrij wat meer en gewigtigers te zeggen zijn. - Eindelijk, 3. wordt alles besloten met eenige goede, maar korte en oppervlakkige opmerkingen over het groote belang van eene beschaafde leefwijze, waarvan de nuttigheid kortelijk aangetoond, en waartoe, behalve de reeds aanbevolene beoefening der wetenschappen en der zuivere taal, de verkeering met beschaafde menschen en de oplettendheid op de kleeding aangeprezen wordt. Voor het overige, dat wagner over dit gansche onderwerp in de taal der Geleerden geschreven heeft, hiermede kan Rec. zich zeer wel vereenigen: ja hij zou wel wenschen, dat deze taal voor verscheidene onderwerpen in de Godgeleerdheid, ja ook in de Geneeskunde, meer gebruikt wierde; want in beide zijn er, naar zijn inzien, vele zaken, die wel door en voor deskundigen zeer nuttig behandeld kunnen worden, maar welker kennis voor oningewijden niet noodig en nuttig, ja zelfs | |
[pagina 160]
| |
somtijds schadelijk is. Wat de Godgeleerdheid in het bijzonder betreft, wenschte hij wel, dat een of meer Geleerden zich den wenk ten nutte gemaakt hadden, dien de Heer wildschut eens gegeven heeft in de Godg. Bijdr. IV, 4, bl. 519, 520, om ook een Latijnsch Tijdschrift voor de Godgeleerde Wetenschappen aan te leggen; want, hoe doelmatig en belangrijk ook over 't geheel de genoemde Godgeleerde Bijdragen mogen zijn, er komen toch natuurlijk onderwerpen in voor, bij welker behandeling men het lippis et tonsoribus notum esse niet behoeft te verlangen. - Stijl en Latiniteit van dit werkje, ofschoon niet uitstekend, zijn echter niet verwerpelijk. Omtrent de deugdelijkheid of gepastheid van sommige woorden of spreekwijzen zou men misschien eenige bedenking kunnen hebben: b.v. of semina discordiae conjugum disserere (p. 23) kan gezegd worden voor het zaad van tweedragt tusschen echtgenooten zaaijen, want disserere wordt in den eigenlijken zin, en dan nog zeldzaam, gebruikt voor uitzaaijen; - of voor consuetudines in loco invehere (p. 24) niet moet gezegd worden cons. in locum inducere of introducere; - of equulum ligneum habere, quam (l. quem) quis non libenter deserat (p. 33) niet te zeer naar een' Germanismus riekt; - of exoleverint, p. 40, niet eene schrijf- of drukfout is voor adoleverint (opgegroeid zijn); - of veniabilis (p. 80), assentari (p. 95 et alibi) in de beteekenis van assentiri, decumanus (p. 117) voor decimarum debitor, daar het anders decimarum exactor is, wel genoeg gewettigde woorden zijn; - of de spreekwijzen aliquem deridendum propinare (p. 38), clamare ad ravim (p. 98), die alleen bij Comici en in comischen stijl voorkomen, in deftiger' stijl wel passen, enz. Sed haec hactenus. Het oordeel van Rec. over dit boek komt dus hoofdzakelijk hierop neder, dat men door een werk over dit onderwerp, geheel naar de behoefte der Nederlandsche Protestantsche Geestelijken te platten lande ingerigt, en minder oppervlakkig geschreven, grootere aanwinst zou | |
[pagina 161]
| |
verkregen hebben, dan met dat van wagner op Nederlandschen bodem over te planten. Doch nu doe men, zoo goed men kan, zijn nut met het goede, dat er hier en daar in verspreid is, en met des Schrijvers welmeenende bedoeling, om voor zijn ambt en zijne ambtgenooten nuttig te zijn! |
|