strekking wenschte aan te brengen, als waartoe de voorstelling der deugden en gebreken van anderen den mensch vermag en behoort te leiden. Zij koos den vorm van brieven, en poogde, aan de vruchten van haren geest eenen gloed van oorspronkelijkheid en nationaliteit bij te zetten. Voorwaar, eene niet gemakkelijke taak! Dat eene Nederlandsche Vrouw op deze wijze voor landgenooten nuttig zijn wilde, moeten wij allezins prijzen; doch het spijt ons, er niet te kunnen bijvoegen, dat zij gelukkig slaagde. Men vindt wel deze en gene bijzonderheden uit gemelde tijdperk aangeduid, maar aan het geheel ontbreekt de regte kleur - het kenmerkende der eeuw, dat wij hier meenden te mogen verwachten. De handelende personen gebruiken te dikwerf uitdrukkingen, welke ons den gemeenzamen en platten stijl van lateren tijd herinneren. Wij zouden meer geest en leven in dezen Roman verlangen; de zestiende eeuw, zoo rijk in treffende gebeurtenissen, verschafte hiertoe overvloedige stof. Waarom niet beter partij getrokken van de gisting der gemoederen en van den strijd der begrippen? Naar ons oordeel hadden er enkele edele karakters meer moeten uitkomen. Hillegonda, de hoofdpersoon, is een schoon meisje en eene brave dochter, maar wekt te weinig belangstelling; ongemeene grootheid van ziel kan men haar niet toekennen. In vele brieven heerscht eene nuttelooze, soms vervelende omslagtigheid, - misschien een gevolg van de zucht, om oude zeden en gewoonten te schetsen. Ook vindt men ongepaste herhalingen, daar verschillende personen soms hetzelfde vermelden. Bovendien hinderde ons kwalijk aangebragte geestigheid. In een vroeger werk van de Schrijfster hebben wij dezelfde fout opgemerkt; schoon dat voortbrengsel van haar vernuft ons over het geheel beter beviel, dan het onderhavige.
Om het gezegde te staven, zullen wij slechts een en ander, dat met den geest der eeuw of het karakter der personen niet overeenkomt, aanhalen. D.I. bl. 42. schrijft een Spanjaard, een Roomschgezinde, het volgende: ‘Den goeden ouden driekroonendrager, welke op zijn 69ste jaar de waarlijk niet kleine reis van Rome naar Nice ondernam, zij al de eer, wanneer hij den zoo lang gewenschten vrede tot stand bragt, hoewel de oude dit ook al niet zonder handen stoppen zal verrigten; want ik hoorde mompelen van een huwelijk tusschen zijnen kleinzoon Octavio Farnese en Margaretha van Oostenrijk, weduwe van den vermoorden Alexander de Me-