Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1835
(1835)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPeter de Groote, Zar van Rusland, Treurspel, door Mr. A. van Halmael, jr. Te Leeuwarden, bij G.T.N. Suringar. 1834. In gr. 8vo. 84 bl. en 12 bl. Aanteek. f 1-40.Indien recensiën alleen of voornamelijk ten behoeven van de Schrijvers der uitkomende werken waren, dan zouden wij ons van de beoordeeling des bovenstaanden Treurspels gerust kunnen ontslaan; want de maker laat er zich, in zijne Aanteekeningen, bl. 8, aldus over hooren: ‘Of men voor het overige mijne tooneelstukken ongunstig recenseeren wil; - of men ze ook niet opvoeren wil, - ik trek het mij niet aan; omdat ik niet naar eer en roem streef, maar alleen tracht nuttig te zijn, en mij vlei, dat men nog eenmaal zal erkennen, dat ik dit geweest ben, wanneer het tooneel een onmisbaar volksvermaak blijft, (en dit zal en moet het blijven,) en men, na het, en te recht, verwerpen van | |
[pagina 72]
| |
honderden van tooneelstukken, die minder goed dan de mijne zijn en toch dagelijks vertoond worden, naar betere zoeken, de mijne vinden, en ze opvoeren zal willen en kunnen; - moge die tijd ook nog zoo verre af zijn, en ik dan mijne aardsche loopbaan reeds hebben voleindigd. Ik was het mij-zelven verplicht, dit, eens voor altijd, aan te merken, waarlijk evenwel sine irâ et studio’, en zekerlijk ook met alle bescheidene nederigheid. Doch daar wij meenen, dat ook het Publiek regt heeft, om van een beoordeelend Tijdschrift te verwachten, dat het verslag doe van de letterkundige voortbrengselen des tijds, en daarover met vrijmoedigheid en gematigdheid de gedachten mededeele, en vermits hieruit welligt nog iets voor anderen te leeren is, zoo mogen wij ons oordeel niet terughouden. De Heer van halmael intusschen moge deze recensie ter zijde leggen, en er verder geen kennis van nemen; want voor hem, die de waarde van zijn eigen werk zoo goed gevoelt, en zoo gerust op de nakomelingschap rekent, zal zij wel niet geschreven zijn! Nog ééne algemeene aanmerking moeten wij voorafzenden. In dit stuk wordt, gelijk men reeds op den titel ziet, eene vreemde spelling van Russische namen gevolgd: Zar voor Czaar, Maskwá voor Moskou, Kremmel voor Kremlin, alexéï voor alexis, méntschtschikof voor menzikof of menzikow; Paltáwa voor Pultawa enz. Of dit beter naar de oorspronkelijke schrijfwijze en uitspraak is, kan Rec. niet beoordeelen, als de Russische taal niet magtig zijnde. Of dit laatste bij den Heer van halmael het geval is, weet hij niet, daar deze, in zijne Aanteek. bl. 1, alleen zegt, zich in dezen van de Hoogduitsche werken van tappe en müller bediend te hebben. Ook zou hij voor zich oordeelen, dat het gebruik der algemeen bekende schrijfwijze dezer namen voor den Lezer meer duidelijkheid geeft; te meer, omdat de Schrijver zelf er toch eenige van uitzondert. Doch hij wil hem hierover niet hard vallen, evenmin als over deszelfs afwijking van de gewone spelling onzer taal, waaromtrent hij zich dus uitlaat, t.a.p. bl. 8: ‘Zoo volg ik ook de (zoogenoemde) algemeene spelling niet, omdat die, in vele opzichten, mijn verstand, en mijn hart (hoe vreemd dit laatste ook klinken moge) beleedigt en kwetst.’ Rec. wist niet, dat die zaak der spelling zulk eene zaak van het hart was; en het zou hem spijten, den | |
[pagina 73]
| |
hoogst gevoeligen Schrijver, wegens Russische namen of Nederlandsche spelling, harteleed aan te doenGa naar voetnoot(*). De titel van dit stuk is vrij onbepaald, en men vraagt natuurlijk, in welk opzigt en in welke omstandigheid de groote Czaar stof tot een Treurspel oplevert. Den inhoud doorloopende, ziet men, dat hij daarin, ja, wel eene zeer belangrijke rol speelt, maar dat nogtans de gene, die het meeste belang en medelijden inboezemt, en als 't ware de spil is, waarom het gansche stuk draait, alexis is, de zoon van peter, wien deze eerst tot afstand van de troonopvolging genoodzaakt, maar voor ware of vermeende misdaden genade geschonken heeft, doch wien hij daarna, wegens medepligtigheid aan ontdekte nieuwe zamenzwering, door eene vergadering van Regters ter dood laat veroordeelen, maar wien hij, om deszelfs publieke schande voor te komen, of eigenlijk wegens verwijtingen, die hij zich uit hoofde van vorig pligtverzuim omtrent denzelven doet, zelf den giftbeker toereikt, hetwelk deszelfs dood ten gevolge heeft. - Zietdaar in 't kort het hoofdbeloop van dit stuk, waaruit schijnt te blijken, dat de dood van alexis, Grootvorst van Rusland, of dergelijke, met meer regt de titel had kunnen zijn. - De Aanteekeningen des Schrijvers zijn, behalve die, waaruit wij straks iets ontleenden, meest van historischen aard, ter opheldering, en ter aanwijzing van de overeenkomst met, of ook de afwijking van de geschiedenis. De eenheid der handeling en de karakters van peter en alexis zijn over 't geheel wél volgehouden. In den eersten ziet men den man, die aan zijne plannen, en aan hetgene, dat hij meent het heil van Rusland ook in de toekomst te zijn, alles, ook zijne liefde voor zijnen zoon opoffert; in den laatsten den zoon, die minder zelfstandigheid heeft, en ligt medegesleept wordt door eenige den Czaar vijandige Grooten, maar in wien toch liefde voor zijnen vader, hoewel hij meent door hem miskend en benadeeld te zijn, tot op het laatste oogenblik heerscht: en daarom schijnt het verachtelijk en bitter uitvaren over zijnen vader, na den zoo kalm gedanen afstand van den troon, (bl. 14, vergel. 12 en 13) minder natuurlijk, en ook met zijne vervolgens geuite gevoelens minder overeenkomstig te zijn. Zoo schijnt ook de | |
[pagina 74]
| |
ijselijke en gansch onnatuurlijke vervloeking, die peter zich tegen zijnen zoon veroorlooft, bl. 13, tot volhouding van deszelfs karakter niet noodig te zijn. Het stuk bevat schoone, treffende plaatsen, die van dichterlijk gevoel en goede dichterlijke uitdrukking getuigen. Hiertoe mag men rekenen de zamenspraak van peter en alexis over hunne onderlinge betrekking (bl. 30-34); die van peter en zijne verstootene Gemalin eudókia; (bl. 44-48); de alleenspraak des eersten, bij het berigt van eene muitzieke misnoegdheid onder het leger in het Mecklenburgsche (bl. 50); de afwisselende rede van denzelfden, na het ontdekken van de zamenzwering (bl. 65, 66). De toespraak van peter tot katharina en den Vice-admiraal cruys (bl. 73-77) is ook op zichzelve in haar geheel fraai; doch in die omstandigheid, waarin de vader in tweestrijd met zichzelven is, wat met zijnen schuldigen zoon te doen, schijnt de uitweiding over zijne eigene verdiensten voor Rusland te lang en min gepast. De Dichter schijnt dit gevoeld te hebben, daar hij in de Aanteek. 31, bl. 11, zegt: ‘Wanneer, bij het ten tooneele brengen van dit Treurspel, deze Lierzang soms te lang geoordeeld mocht worden, moge men zich bepalen tot het voordragen van het eerste en de beide laatste coupletten,’ met eene kleine verandering, hetwelk allezins doelmatiger schijnt. Wij nemen het eerste en een gedeelte van het voorlaatste couplet ter proeve over: Kunt gij dan, dierbren, niet bevroeden,
Al 't geen uw vriend en gade lijdt?
Neen, wat mijn gansche ziel doorrijt,
Bespeurt gij niet, noch ziet haar bloeden,
De wond, die eeuwig bloeden zal!
(Op zijn hart wijzende.)
Hij, die zoo luid zich hier doet hooren,
Wiens woorden nimmer gaan verloren,
't Geweten, dat zich niet laat smoren,
Wijt mij meest Alexéïes val;
En (ach!) verwijt mij dien, rechtvaardig;
'k Erken 't (helaas! te spâ) met schrik,
Meer doemenswaard', meer straffenswaardig,
Meer schuldig, dan mijn kind ooit heeten kan, ben ik!
| |
[pagina 75]
| |
Neen, vallen moet hij! vallen, sneven!
Dat wil 's Volks heil, mijn hoogste Wet;
En ik - ik word misdadig, redt
Mijn machtspreuk hem 't verbeurde leven.
(Weder op zijn hart wijzende.)
Zoo spreekt het dáár, met kracht en klem. enz.
Er zijn ook plaatsen, die Rec. minder gelukkig voorkomen. De toespraak b.v. van eudókia tot haren zoon alexis, bij de eerste wederontmoeting, (bl. 22) die zeer hartelijk schijnt te moeten zijn, is vrij stijf en droog. - Stroef is de constructie en niet zeer dichterlijk de uitdrukking in de volgende woorden (bl. 37): ‘En zegt, - Of en in wat hij faalde, en hoe hij dit herstell'; Maar niet door d'indruk van het oogenblik bedrogen, Alleen, nadat men 't lang, dat 's: wel, heeft overwogen; 't Gelukkige gevolg’ enz. - Bl. 52 spreekt de Metropolitaan dosithéï tot eudókia van ‘'t bevel der Kerk, Vorstin, dat ik verkondig, gij opvōlgen moet en eeren. 't Verwondert me inderdaad, dat ik dit u moet leeren,’ vrij prozaïsch en niet zeer deftig. - De wijze, waarop peter zich, bij zijne onverwachte verschijning in de vergadering der zamengezworenen, uitlaat, (bl. 60 e.v.) heeft iets kluchtigs, dat misschien met de deftigheid van het Treurspel niet strookt: het is waar, volgens Aanteek. 27, bl. 11, schijnt het met de geschiedenis overeen te komen; maar vermits de Dichter dit vroegere tooneel toch later geplaatst, en door het (verdichte) doorsteken van kikín zeer ernstig geëindigd heeft, ware misschien ook het overige beter hiernaar te wijzigen. - Bij bl. 80, 81 zou Rec. willen vragen, of het toch niet wat al te overdreven tragisch is, dat de vader den zoon eerst vergiffenis schenkt, en dán hem den vergiftbeker aanbiedt, ja hem dezen ziet uitdrinken. Het overige van dit tooneel is anders ook roerend genoeg, zoodat men zelfs daarna niets meer verlangt, en de woorden van peter tot alexis, in het volgende tooneel: ‘Is thans de haat, mijn zoon, uit uwe borst geweken?’ er bij afvallen. - Eenige uitdrukkingen hier en daar zou men met betere verwisseld mogen wenschen. B.v. bl. 5 het noodlot met zijne klingen doorhakken, is vrij hard en onnatuurlijk. - Zou herzien, bl. 15 en elders voor wederzien gebezigd, in | |
[pagina 76]
| |
het gebruik daarmede wel hetzelfde, en ons zien, voor elkander zien, niet een Gallicismus zijn? - ‘Dat de aanblik van uw lot u dus ter neder dondert,’ (bl. 79) heeft een gemeen en ruw aanzien. - Bl. 81: ‘Neen, Vader; geēf, g ēn omvat mij spoedig, spoedig!’ zou men welluidender dus kunnen lezen: ‘Neen, Vader! geēf, geēf! omvat’ enz. - Hetgeheele stuk eindigt met dezen uitroep van peter: ‘Ablom, och, mijn zoon!’ Deze woorden, gelijk men weet, van david overgenomen, en, volgens Aanteek. 33, de tekst der Lijkrede op Prins alexis, en hier aan het einde van het stuk geplaatst, schijnen, bij goede uitvoering, treffende tragische uitwerking te moeten doen; en nogtans (zal Rec. het zeggen, zoo als hij het meent) zijn zij hier minder gepast. Bij david is het de klagelijke uitroep, waarin hij uitberst, op het vernemen van den dood zijns muitenden zoons, wien hij uitdrukkelijk wilde gespaard hebben, maar wien men nu tegen zijn' wil en bevel afgemaakt heeft. Hoe geheel anders heeft peter hier gehandeld! Hij zelf heeft zijnen zoon den giftbeker toegereikt, waaraan dezelve gestorven is; daarop drukt hij nu zijne tevredenheid deswege ten opzigte van Rusland uit; doet zijnen gebiedenden wil kennen, dat alexis moet gezegd worden van diepe ontroering gestorven te zijn; maakt beschikking over het publieke rouwbedrijf; en eindigt nu met
de zoo even gemelde woorden: heeft dit niet eene gemaakte houding en onnatuurlijke vertooning?
Zoo komt Rec. van zelf tot den indruk, dien dit geheele Treurspel bij den afloop op hem gemaakt heeft. Hij erkent gaarne al het moeijelijke van een goed Treurspel te leveren, en even gaarne doet hij hulde aan al het goede, dat hij in onderscheidene partijen van het beschouwde opmerkte; maar nogtans liet het over 't geheel eene zekere onvoldaanheid bij hem achter; een medelijden, ja, met alexis, en zelfs met peter, en toch eene ontevredenheid, omdat het stuk alzoo eindigde, dat men met de uitkomst niet bevredigd wordt. En vraagt hij, wat het zedelijk doel van het stuk is, hij moet betuigen, dat ook dit hem niet helder en voldoende is. Moet het gevonden worden in hetgene, dat vooraan met hoofdletters als motto staat, en waarheen ook de redeneringen van peter tot aan het einde schijnen te lei- | |
[pagina 77]
| |
den: ‘salus populi suprema lex esto!’ dan is er toch in de toepassing van dit gezegde groote voorzigtigheid noodig, opdat het niet worde: ‘Het doel heiligt de middelen;’ en onbepaalde of overdrevene grondstellingen behoeven zoo min op het Tooneel, als in de Raadsvergaderingen verkondigd en verdedigd te worden. |
|