kaars nog brandende in de tent van Kapitein zeitern, welke hij binnentrad op het oogenblik, dat de man een' brief sloot. Zeitern, die hem kende, viel oogenblikkelijk op de knie, om vergiffenis smeekende. De Koning vroeg, aan wien hij schreef: hij antwoordde, dat het een brief aan zijne vrouw was, welke hij teeder beminde, en dat hij het licht eenige oogenblikken langer had aangehouden, om denzelven te verzegelen. De Koning beval hem op te staan, en nog éénen regel er bij te voegen, dien hij hem zoude opgeven. Hij gehoorzaamde, en die regel luidde: ‘Morgen word ik doodgeschoten.’ De brief werd daarop gezegeld en verzonden, en de Officier den volgenden morgen ten dood gebragt.