Homöopathische anekdote.
De wetenschap, zegt men, maakt vorderingen bij de Geneesheeren; zij maakt die mede onder de Patiënten. Een mijner vrienden, ik zeg niet genezen, maar behandeld zijnde volgens de Homöopathische geneeswijze, had van zijnen Arts eene rekening ontvangen, in eene ronde som van hoog bedrag. Bij het eerste bezoek, dat hij daarna van hem kreeg, overhandigde hem zijn kalant een papiertje, waarin een halve cent, en sprak hem daarbij aldus aan: ‘Mijn waarde Dokter, gij hebt van mij een' Homöopaath gemaakt, en ik acht mij in gemoede verpligt, u naar dat stelsel te beloonen. Uwe begeerte, om van mij eene som van 1000 francs te ontvangen, is het gevolg van een gif, hetwelk eene onstoffelijke gesteldheid in u ontwikkeld heeft, waaruit die inwendige omwerking of ziekte der ziel is ontstaan, welke men gewoon is geldzucht te noemen. Similia similibus curentur. Maar dewijl het geneesmiddel, in eene groote dosis toegediend, al te sterk op uwe bewerktuiging zoude werken, en de zwakste kunstmatige vertegenwoordiging van de gedachte, welke u beheerscht, voldoende is, om in u de onstoffelijke magt te verdrijven, zoo ontvang dit zinnebeeld van het oneindig kleine, deze verdunning van het bedrag uwer rekening, welke een verschijnsel is van de inwendige of dynamische verandering uws hersengestels. Het is inderdaad slechts het honderdduizendste deel der som; maar het staat aan u, deszelfs vermogen, kracht en deugd te verhoogen door plaatselijke beweging, wrijving en schudding van boven naar beneden; met gepaste voorzorg van niet te sterk te schudden: want de halve cent, in dit papier vervat, zou alsdan het vermogen verkrijgen van een millioen. En hiermede, lieve Dokter, wensch ik u salus, honor atque bonus appetitus!’