Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 711]
| |
gen in Italië. Hij dwong den vrede van Campo-Formio af. Talleyrand schreef hem zeer vleijende brieven. In 1786 had bonaparte, nameloos, eene prijsvraag bij de Akademie van Lyon voldoende beantwoord. De slimme Minister, die daarvan wist, liet alle de papieren der Akademie doorzoeken, tot dat hij den jongen Veldheer zijne oplettendheid bewijzen en de Verhandeling aanbieden kon. Doch, tot groote ergernis van den Minister, wierp de Veldheer dezelve op het vuur. Aan den klaauw kende talleyrand den leeuw. Toen het Directoire den terugkeerenden overwinnaar op eene zeer schitterende wijze ontving, hield Abt maurice eene hoogdravende redevoering, die eenigermate den 18 Brumaire reeds voorspelde. Om dezen tijd verspreidde zich algemeen het gerucht, dat talleyrand zijn werk door een' ander liet opstellen - dat hij wel schranderheid, maar geene kennis had. Hij hield zich, alsof hij van dat alles niets bemerkte. In 1798 reed hij op één' dag tien malen naar bonaparte, om hem te bewegen, dat hij het jaarfeest der onthoofding van lodewijk XVI mogt komen bijwonen. Bonaparte wilde geenszins het doeden van een braaf man helpen vieren. De gewezen Abt bestormde hem met allerlei kunstgrepen en spitsvindigheden, zoodat bonaparte eindelijk wel moest besluiten, daar geen ander Generaal terugbleef. In 1815 was talleyrand de eerste, die te Weenen den voorslag deed tot zoenplegtigheden voor denzelfden 21 Januarij. Toen bonaparte in Egypte was, werd het openbaar misnoegen tegen talleyrand steeds grooter, en hij zag zich genoodzaakt, den 18 Messidor, zijne portefeuille neder te leggen. Toen hij zich niet langer staande kon houden, liet hij ook het Directoire varen, en sloot zich ten naauwste aan de familie bonaparte. Hij was nu dagelijks te Malmaison bij josephine bonaparte, waar alle misnoegden zich verzamelden. Hij schreef dikwerf en dringend aan bonaparte. Den 17 Vendémiaire van het jaar 8 betrad de Veldheer het eerst weder Franschen bodem bij Frejus; den 24sten was hij te Parijs - talleyrand reed dagelijks naar hem toe, en verhaastte met ijver het plan tot den val van het Direc- | |
[pagina 712]
| |
toire op den 18 Brumaire (10 Nov. 1799). Bonaparte deed de zaal der Vijfhonderd door Granadiers ruimeu - hij was Eerste Consul, en talleyrand den 4 Nivose (24 Dec.) weder Minister van Buitenlandsche Zaken. Mevrouw van stael werd thans geheel vergeten, en de schoone Madame grandt speelde nu eene schitterende rol. Als men talleyrand vroeg, wat hij met eene vrouw wilde, die niet geestrijk was, antwoordde hij: ‘Ik bemin haar, om uit te rusten.’ Mevrouw van stael vroeg hem eens op eene stekende wijze, wat hij doen zoude, wanneer zij en Madame grandt te gelijk in het water vielen. Zijn antwoord was: ‘Mevrouw! gij bezit zoo veel geest, dat gij uzelve uit elk gevaar weet te redden; ik zou gevolgelijk Madame grandt helpen.’ Het is merkwaardig, dat hij, bij zijnen lust om te snappen, nooit eene lompheid beging - nooit te veel zeide. Hij zat menigmaal zoo lang bij Madame grandt op de sofa, dat zij eens eene flaauwte voorwendde, om hem kwijt te worden. Toen dat gebeurde, maakte talleyrand een venster open, om frissche lucht in te laten; en wanneer zij nu, gebelgd, dat ook eene flaauwte niet hielp, opsprong, en hij dus zag, waarom het te doen was, ging hij lagchend heen en kwam den volgenden dag lagchend weder. Een groot gedeelte van zijne bekwaamheid bestaat daarin, dat hij nooit iets kwalijk neemt. Hij weet van geen fijn eergevoel, en hield hetzelve steeds voor eene bespottelijke zelfmisleiding. Thans speelde talleyrand weder den maitre d'esprit te Malmaison. Het Hof van den Consul, even als dat des Konings te Versailles en als ds salon van het Directoire, werd vermaakt door zijne vernuftige gezegden. Bij josephine was hij altijd zeer welkom; zij had veel gelds noodig, en de Consul was spaarzaam. Zij maakte schulden, en had den moed niet, dit aan bonaparte te bekennen. Talleyrand deed het voor haar, en ontlaadde op zich de eerste verbolgenheid van den Consul. Madame la Comtemporaine verhaalt vele galante dingen uit dien tijd van talleyrand; onder anderen, dat hij eenmaal haar, uit loutere teederheid, de blonde lokken in wanorde gebragt en weder opgerold, en tot papillotten enkel bankbriefjes genomen had. Menigeen zal echter, zoo niet aan de teederheid, ten minste aan de kwistige milddadigheid des Ministers twijfelen. | |
[pagina 713]
| |
Intusschen liepen de omstandigheden meer en meer zoo, dat napoleon krijg voerde en talleyrand telkens den vrede sloot. Beiden verstonden dat uitmuntend. Het kabinet was talleyrand's slagveld. Hij behoorde tot die uitstekende vernuften, aan welke de moed tot stoute bedrijven ontbreekt - die echter wel iets bijzonder merkwaardigs verrigten, maar het nooit tot eigenlijke grootheid brengen. Hij moest naast een groot man staan, en paste voortreffelijk bij napoleon. Nooit heeft hij iets gedaan, dewijl hij een' innerlijken aandrang daartoe gevoelde, gelijk dit bij groote mannen het geval is; maar hij diende zeer goed voor helper en handlanger van een groot man. Dat toonde hij in het jaar 9, door het sluiten van den vrede te Luneville. Napoleon was zeer met hem tevreden, en van dien tijd af dagteekent het groot vermogen van hem en van zijnen friseur. Hij had destijds alle sleutels van Europa in zijn hoofd. Hij zag de beurs regelmatig dalen en rijzen, als eb en vloed. Hij wist daarvan partij te trekken, en zijn friseur, die onder het poederen van zijn haar hem had hooren mompelen: koopen, verkoopen, wat zijn echo. Zij speculeerden beide voortreffelijk. Napoleon keurde dat af, en sprak eens tot hem: ‘Men heeft mij berigt, dat gij rijk, zeer rijk zijt, Monsieur! en dat het geld van de beurs u toegevloeid is. Gij hebt in de papieren gespeculeerd.’ Talleyrand zag hem ernstig aan, en zeide: ‘Slechts eenmaal.’ - ‘Hoe!’ - ‘Ik heb des avonds vóór den 18 Brumaire gekocht, en den volgenden dag weder verkocht.’ Napoleon lachte. Talleyrand gebruikte zijn geld en leefde als een Pacha. Aan lodewijk van bourbon, Prins van Parma, die door den vrede van Luneville Koning van Hetrurië was geworden, gaf hij te Neuilly een feest, waarop hij geheel Florence te voorschijn riep; men zat op het plein voor het paleis Pitti, en in den tuin zongen en dansten Toskanerinnen. Hij had en behield een' onoverwinnelijken afkeer van den geestelijken stand. Toen napoleon, om gemakkelijker te regeren, het Christendom (Katholicisme) weder invoerde, wilde hij talleyrand tot Kardinaal laten verheffen, en hem aan het hoofd der Fransche Geestelijkheid stellen. Ten sterkste verzette hij zich daartegen. Men weet, dat hij nooit de verwisseling van kleed schuwde; maar het geestelijk gewaad scheen destijds een vervaarlijk spook in zijne oogen te | |
[pagina 714]
| |
zijn. Eens zat talleyrand aan tafel diep in gedachten - een uit het gezelschap uitte in den loop des gespreks de woorden: ‘Hij is een rare snaak, een gehuwd priester.’ Talleyrand, eensklaps uit zijne mijmering gewekt, grijpt een' lepel, zet dien in den schotel, en vraagt, op een' dreigenden toon, den spreker: ‘Mijnheer! wilt gij spinazie?’ Napoleon liet den over talleyrand uitgesproken kerkelijken ban opheffen, en noodzaakte hem, Madame grandt te huwen. Hij deed dit met tegenzin, en was er zeer misnoegd over, dat zijne vrouw naauwelijks eenmaal aan het Hof mogt verschijnen. Napoleon hield haar voor zeer schoon, maar voor onnoozel en uitermate onwetend. Sprak men van de schranderheid van talleyrand, zoo werd er tevens van de domheid zijner vrouw gesproken. Denon, de beroemde reiziger, die Egypte doorreisd had, zou eens bij talleyrand spijzen. Deze gaf vooraf aan zijne vrouw te kennen, dat zij de werken van denon behoorde in te zien, om hem de eene of andere vraag te kunnen doen. Doch Mevrouw talleyrand leest, bij vergissing, Robinson Crusoë, en vraagt nu den Heer denon naar zijne schipbreuk, en hoe zijn getrouwe vrijdag voer! - Bij eene andere gelegenheid werd van een nieuw strafwetboek gesproken, en wel van de bepaling, dat de man, die zijne vrouw met eenen boeleerder betrapt, het regt heeft, om beiden te dooden. Toen zeide Mevrouw talleyrand: ‘Zulke wetten worden door menschen gemaakt, welke niet de minste opvoeding hebben.’ Destijds gelukte talleyrand een meesterstuk; hij sloot te Amiens den vrede met Engeland, en steeg hierdoor op het hoogste in gunst by napoleon. Te vergeefs poogde fouché, zijn mededinger, hem den voet te ligten. Zelfs de schandelijke gebeurtenis, dat de Hertog van enghien doodgeschoten werd, deed hem geen nadeel. Men legt namelijk hem ten laste, dat hij de meeste schuld daarbij had, dewijl hij eenen brief van dien Prins aan bonaparte twee dagen onder zich hield. Intusschen was dat geval den Eersten Consul misschien niet zoo onaangenaam, als hij voorgaf. Hij noemde die daad een misdrijf, hetwelk geen nut aanbragt; en fouché zeide, in zijne schaamtelooze onzedelijkheid: ‘Het is meer, dan een misdrijf; het is een misslag.’ Wat napoleon later op St. Helena daarover zeide, toen hij voor Europa zijne Mémoires in de pen gaf, moet men niet zoo letterlijk nemen. Buiten twijfel had echter ook talleyrand een goed deel van dienstvaardige schuld daarbij. | |
[pagina 715]
| |
Bonaparte werd in 1804 Keizer napoleon. De Republiek hield op, en hare rekening was gesloten. Talleyrand moest thans zijne oude herinneringen uit Versailles verlevendigen, de zaken aan het Keizerlijk Hof helpen regelen, en Keizerlijk vernuft doen schitteren. Napoleon had het Legioen van Eer ingesteld, en talleyrand verkreeg het groote lint daarvan. Intusschen stond hij ook op een' goeden voet met alle de overige Vorsten, en de Koning van Pruissen gaf hem ten zelfden jare de ridderorde van den Zwarten Adelaar. Napoleon gebruikte hem nu als eene schrijfpen; overal moest hij bij hem zijn. Talleyrand vergezelde napoleon in het leger van Boulogne. Hij sloot, na den slag van Austerlitz, den Presburger vrede, en hielp in 1806 lodewijk bonaparte Koning van Holland maken. Eene maand later schonk de Keizer hem het Vorstendom Benevento. Hij had nu zijne fortuin gemaakt. Charles maurice was des Keizers regterhand en Duc de Benevent. De oorlog met Pruissen brak los, en talleyrand trok met het leger tot Warschau, arbeidde menigmaal des nachts met den Keizer, en sloot eindelijk ook weder den vrede van Tilsit. Deze was de laatste. Champagny werd thans Minister van Buitenlandsche Zaken, en talleyrand Vice-Grootkiezer, die toegang tot alle raadsvergaderingen had. De redenen van zijn terugtreden zijn niet zoo geheel duidelijk - men schijnt hier aan een' middelding (justemilieu) tusschen genade en ongenade des Keizers te moeten denken. Talleyrand had vele onbescheidenheden begaan en zich vijanden gemaakt. Ten nadeele van verscheidene Regeringen, speelde hij zoo verschrikkelijk aan de beurs, dat eenige Duitsche Vorsten belangrijke bezwaren tegen hem bij den Keizer inbragten. Hij was vermetel en stout geworden. Evenwel kon of wilde napoleon hem niet geheel missen. Hij woonde dus ook het Congres te Erfurt bij. Later moet hij aan den Keizer van Rusland gezegd hebben, dat napoleon achter zijnen rug den spot met hem dreef. Het is opmerkelijk, dat hij reeds van nu af, namelijk in den jare 1808, zich van napoleon begint af te wenden, en zeer bedektelijk in een royalistisch Comité te treden. En napoleon had nog niet eens het toppunt van zijne grootheid bereikt. Talleyrand verzoende zelfs met fouché, en zij begonnen beide met Engeland tot den val van | |
[pagina 716]
| |
napoleon zaam te spannen. Destijds sprongen verscheidene aanzienlijke handelshuizen. Talleyrand verloor bijna zijn gansche vermogen, en napoleon moest hem te hulp komen. Daar ontstond echter niet weder vriendschap tusschen beiden; en toen de Keizer naar Rusland ging, sprak maurice de merkwaardige woorden: ‘Dat is het begin van het einde.’ Toen de eerste ongunstige berigten uit het leger kwamen, knoopte hij betrekkingen met lodewijk XVIII aan. Napoleon kwam op het spoor. Dit gaf aanleiding tot zeer ernstige tooneelen. Men zou talleyrand in hechtenis nemen; maar hij werd naar zijn landgoed verbannen, en de Keizer zeide, met een' verschrikkelijken blik, tot hem: ‘Zoo ik gevaarlijk krank mogt worden, zult gij voor mij sterven.’ Maar charles maurice gaf met bedaardheid te kennen, dat hij zoodanige vermaning niet behoefde, om den Hemel te smeeken om verlenging des Keizerlijken levens. Mij ontkwam het gevaar, zocht op nieuw in gunst te geraken, onderhandelde intusschen ijveriger met lodewijk XVIII, ontsnapte drie, vier malen aan de wilde uitbarsting des toorns van napoleon, die hem wilde laten gevangen nemen. Hij evenwel onderhandelde met het Congres te Chatillon, wist de Keizerin en den Koning van Rome uit Parijs te verwijderen, verzocht den Keizer van Rusland om bij hem af te stappen, en sprak met gloeijenden ijver voor de herstelling van de wettige Regering der bourbons. De troepen der Verbondene Mogendheden waren in Parijs - talleyrand scheen de eerste man van Frankrijk te zijn. Den 31 Maart, des avonds ten 6 ure, stapte Keizer alexander bij hem af, en nog denzelfden avond had talleyrand het besluit tot de terugkeering der bourbons doorgedreven. Fransche Koningsgezinden zeiden toen van napoleon: ‘Hij is een dood ligchaam, alleen met dit onderscheid, dat hij nog niet riekt.’ Talleyrand stelde eene voorloopige Regering aan, en zichzelven aan het hoofd. Toen lodewijk XVIII kwam, werd hij weder Minister van Buitenlandsche Zaken, gelijk hij onder het Directoire en onder napoleon geweest was. Hierin bleef hij zichzelven dus gelijk. Te Weenen, op het Congres, bevond hij zich juist op zijne regte plants, toen het berigt kwam, dat napoleon bij Frejus geland was. Dit verschrikte hem doodelijk; bij sloeg de handen boven het hoofd zamen, en riep bij herhaling: | |
[pagina 717]
| |
‘Alles is verloren! alles is verloren!’ want hij kende de houdbaarheid van zijn Bourbonsch Huis het beste. - Hier en bij vele andere gelegenheden ziet men duidelijk, dat charles maurice eigenlijk nooit boven de omstandigheden zich wist te verheffen, maar dat hij integendeel, als een persoon van den tweeden rang, zich op eene geschikte wijze door dezelve liet medevoeren; hij verstond de kunst, om van den loop der gebeurtenissen partij te trekken, niet om dezelve te scheppen en te dwingen. Men treft in zijn leven meermalen oogenblikken, waarbij men verbaasd uitroept: ‘Hij is toch niets anders dan een slim intriguant, dien het geluk diende.’ Talleyrand vertoonde zich nooit kleiner, dan toen napoleon de honderd dagen aanving: deze ontwikkelde alle zijne groote, gene alle zijne kleine middelen. Maar honderd dagen duren niet lang. De Verbondene Mogendheden hadden weder Parijs bemagtigd, en talleyrand wendde weder alles aan, om de Tuileriën voor lodewijk XVIII te veroveren. Dit gelukte hem thans niet zoo gemakkelijk, als de eerste maal. Men had den volksgeest opgemerkt. Alexander was niet goed te spreken. Ook van talleyrand wendde hij zich af. Charles maurice drong wel nog eenmaal door, werd ook nog eenmaal Minister van Buitenlandsche Zaken; maar de Koningsgezinde partij gebruikte hem slechts, om de kastanjes uit de heete asch te halen. Lodewijk XVIII zeide: ‘Talleyrand heeft tot nu toe goede kaarten gehad, maar ik heb troef voor hem bewaard,’ en hij ontnam hem de portefeuille. Nu had hij weder tijd, om over de bourbons na te denken en zijne geestigheid te toonen. Aan zekere vrouw, die mede uitgeweken was geweest en thans met het Royalismus van lodewijk XVIII niet tevreden scheen, betuigde hij: ‘Mevrouw! lodewijk XVIII is geen Royalist. Lodewijk XVIII is te Gent geweest, en gereed, om weder derwaarts te vertrekken.’ De Hertog de richelieu, die vroeger eenigen tijd Gouverneur te Odessa was geweest, werd zijn opvolger. Men vroeg hem, wat hij van dezen nieuwen Minister dacht, en charles maurice antwoordde daarop met een ernstig gelaat: ‘Ik geloof, dat hij in Europa de man is, die de Krim het beste kent.’ | |
[pagina 718]
| |
Hij had geene kinderen bij zijne vrouw, Madame grandt. Hij liet dus zijn Pairschap en titel van Vorst op zijnen broeder overdragen, en begaf zich, om uit te rusten, naar zijn buitengoed Valençay. Op de reis derwaarts wierp de voerman hem om, en dat aan eene helling van 13 voet hoogte; maar aan eenen diplomaat, van wien het lot van Europa afhangt, kan een voerman niets schaden. Daar hij in de eerste twintig jaren sterk voor de vrijheid der drukpers had geijverd, en in 1823 zich ten sterkste tegen de tusschenkomst in de zaken van Spanje verklaarde, wilde lodewijk XVIII hem zelfs verbannen, en zeide onder anderen tot hem: ‘Ik wensch u eene goede reis; ik heb gehoord, dat gij naar het land wilt gaan.’ - ‘Neen, Sire!’ was het antwoord, ‘behalve wanneer uwe Majesteit eene reis naar Fontainebleau wilde doen; in welk geval ik om de gunst zou smeeken, om van de partij te mogen zijn.’ Den volgenden dag werd nagenoeg hetzelfde antwoord op dezelfde vraag gegeven. Lodewijk had den moed niet, zich duidelijker uit te drukken. Eindelijk, op den derden dag, vroeg hij hem: ‘Hoe ver is Parijs van Valençay?’ - ‘Op mijn woord van eer, Sire! ik weet het niet juist; maar het moet ten minste tweemaal zoo ver zijn, als van Parijs naar Gent.’ Het veroorzaakte hem veel verdriet, dat hij niet meer regeren kon. ‘De bourbons,’ zeide hij eens in profetischen geest, ‘hebben mij ondankbaar behandeld; het voorbeeld van het Directoire en van napoleon heeft hun niet tot leering gestrekt. Welaan, zij zullen ook vallen. In mij is iets, dat dengenen, die mij veronachtzamen, ongeluk aanbrengt.’ In Julij 1830 werd zijne voorzegging vervuld. De bourbons vielen. Reeds in September was talleyrand als gelastigde van lodewijk philips in Londen, of, met andere woorden, hij was weder Minister van Buitenlandsche Zaken. Deze post schijnt hem te behooren. Gelijk de naam van Keizer napoleon past, zoo moet men talleyrand den Minister van Buitenlandsche Zaken noemen.Ga naar voetnoot(*) |
|