zien. Elken zomeravond drijven deze luidruchtig welsprekende redenaars hunne zaken op het lange hoofd, aan de haven zelve en op andere volkrijke plaatsen. Hunne waren zijn wel niet zoo goed, maar ze zijn veel goedkooper, en - ze zijn toch altijd koud. Voor drie, vier of vijf grains kan de zeeman, de visscher, de dorstige voerman, elke werkman het summum bonum (hoogste goed) - een groote hap kouds en zoets - verkrijgen. Op kerkfeest-avonden en die van heilige dagen is die handel inderdaad verbazend, en alsdan zwerven de verkoopers door al de drokke voorsteden der stad, wedijverende, in oorverdoovend geschreeuw, met uitventers van watermeloenen en andere lekkernijen.
Maar het bestendigste en nuttigste verbruik van sneeuw wordt gemaakt door de gezetene waterverkoopers (acquaioli.) De winkel, of, zoo men wil, het handelshuis, van deze klasse van kooplieden levert een zonderling en schilderachtig vertoon op. Aan eene hooge tafel, of bank, zijn ter wederzijden twee regtstandige houten kolommen, tusschen welke, doorgaans aan beide kanten, een watervat is opgehangen, draaijende en slingerende om eene ijzeren spil. Deze kolommen worden van boven vereenigd door een' dwarsbalk, en eene grillig geordonneerde kroonlijst voltooit den houten winkel buiten deur, die ongeveer vijf voet lang, vier breed en twaalf hoog is, tot aan den top der kroonlijst. Dezelve is gemeenlijk geplaatst op den hoek eener straat, en altijd tegen den muur, even ruimte genoeg overlatende tot standplaats voor den verkooper. Alles is met de vrolijkste kleuren beschilderd, en dikwijls met ruw snijwerk en verguldsel en met vlaggen en paauwenvederen versierd; terwijl aan de kroonlijst en de kolommen drinkglazen van allerlei grootte en gedaante hangen, en ander glaswerk, flesschen, flacons, oranjeäppelen en limoenen, in de bevalligste wanorde, over de tafel verspreid liggen. Achter deze rommelzo, en doorgaans als tegen den muur geplakt, staat op eene kruk de bedienaar des tempels, met eene witte of roede slaapmuts op het hoofd, eene roode sjerp rondom de lenden, geheel ontblooten hals, nek en armen, en in zijne regterhand een geweldig paar ijzeren tangen, groot en sterk genoeg om eenen Mammout de tanden uit te breken, maar door hem alleen gebezigd, om het sap van zijne oranjeäppelen en limoenen in de glazen der dorstige voorbijgangers uit te persen.