Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 703]
| |
Volksfeest. - Verdraagzaamheid, enz.Het feest van den heiligen patrik, een oorspronkelijk en echt Iersch feest, wordt ook hier gevierd. Vroeg in den morgen, door klokkengelui tot de godsdienst geroepen, dringt eene feestelijk opgeschikte menigte in digte drommen naar de katholieke kerken. Maar wie beschrijft derzelver ontsteltenis, verontwaardiging en steeds toenemende gramschap, wanneer neer men, tot City-Hall genaderd zijnde, het Park vol reusachtige, gedrogtelijke, enkel uit aardappelen opgerigte spotbeelden van den vereerden patroon aanschouwt! Als door een wonder schijnen deze leelijke gestalten des nachts uit den grond opgeschoten te zijn. Bij dezelve vertoonen zich groepen van strijdvaardige menschen, welke door gesloten vuisten en zonderlinge, donkere blikken hun besluit te kennen geven, om de aardappelen - beelden van den Heilig te beschermen. Alle vensters - alle daken zijn met aanschouwers bezet. Men ziet anders de Amerikanen niet ligt aan het venster. Langzaam nadert de schare, die zich in haar geloof meent gehoond te zijn. Scheldwoorden gaan vooraf. Weldra vliegen er steenen naar de spotbeelden. Onder het geschreeuw van: Iersche Manna! werpt men van den anderen kant met aardappelen. De voorsten worden door de achtersten steeds meer naar het hek van het Park gedrongen, en hevige toorn zet aan tot eenen strijd, welke met de vernieling der beelden eindigt. Enkele gevechten hebben echter ook nog het overige van den dag, tot laat in den nacht soms, plaats. Dat alles is van den eenen kant enkel eene grap, maar van den anderen ten volle ernst, en over en weder komen meestal bebloede koppen. Intusschen loopt alles in zekere regelmatige orde af. Men bemerkt al spoedig, dat het eene van vroegere tijden herkomstige gewoonte is, die jaarlijks plaats heeft, en dus toegelaten, ja zelfs gaarne gezien wordt. De vreemdeling, die voor de eerste maal zoodanig tooneel aanschouwt, zoude misschien een blijk van onverdraagzaamheid daarin | |
[pagina 704]
| |
meenen op te merken; zoo is het echter niet gemeend. De Katholieken staan hier algemeen wel niet in hooge achting; maar de armoede van het Iersche volk, dat men gewoonlijk als een aardappelen-etend volk beschouwt, is de eigenlijke reden der spotternij. De Amerikanen hebben den grootsten afkeer van armoede. Daar nu de aardappelen, welke door overbrenging in Europa zoo zeer verbeterd zijn, in derzelver eigenlijk vaderland een slecht en ongezond voedsel opleveren, worden die als zinnebeeld van nood en ellende aangemerkt. Het verdient opmerking, dat deze vrucht thans alhier wordt ingevoerd; alle Amerikaansche schepen doen voorraad uit een ander werelddeel op. De verdraagzaamheid in het godsdienstige is hier echter niet zoo algemeen en onbeperkt, als menigeen zich verbeeldt. Uit de beschrijving van het vieren van den zondag kan men reeds afleiden, dat menschen, die een' anderen rustdag hebben, b.v. Israëlieten, genoodzaakt zijn, den Christelijken of Amerikaanschen zondag, althans voor het uitwendige, mede te houden. Turken durven zich op straat niet vertoonen; ieder wendt zich met afschuw van hen af, en de lieve jeugd werpt hen met slijk. Men wil deze onbetamelijke handelwijze daarmede regtvaardigen, dat dezelve tegen de onderdanen van een' despoot is gerigt; maar dit moest hen in de oogen van den Amerikaan tot voorwerpen van deelneming maken. Men haat hen, als vijanden der Christenheid. Ook de katholieke eerdienst is aan zekere beperkingen onderworpen, ten opzigte van openbare processiën; doch de veld- en straat-preken en de zoogenaamde werken der Methodisten worden met alle derzelver belagchelijke en soms ergerlijke overdrijvingen toegelaten. Eene menigte nieuwsgierigen vindt er een zeer gezocht schouwspel in. Aanmerkelijke reizen worden ondernomen, om zulk eene nachtelijke camp-meeting bij te wonen. Ik voor mij begrijp niet, hoe moeders hare dochters derwaarts kunnen geleiden; en ik verwonder mij ten hoogste, dat een man, wien de eer van zijn huis geene onverschillige zaak is, zich bij deze sekte kan voegen, als hij vrouw en dochters heeft. Het tot stand brengen van het werk, zoo als het in de taal dier geestdrijvers wordt genoemd, geschiedt op eene zeer ergerlijke wijze, ofschoon daarmede eigenlijk gemeend is het aanschouwelijk worden van de hel, dat door een verschrikkelijk gehuil zich | |
[pagina 705]
| |
openbaart, en de geestelijke verbinding met den Verlosser, welke door een dof zuchten en stenen bij het jeugdige gedeelte des vrouwelijken geslachts kennelijk wordt. Allerlei dweeperij gaat hier in zwang, en wordt soms een niet onvoordeelig artikel van speculatie. Predikers van onderscheidene belijdenissen huren gebouwen, en laten deze in den vorm van kerken of tempels inrigten. Door het verhuren der zitplaatsen maken de ondernemers eene goede rekening; een gezin van vijf personen betaalt 80 tot 100 dollars. Maar de banken zijn ook keurig bearbeid, van goede kussens voorzien, en worden zeer wel onderhouden. Men zorgt steeds voor het meestmogelijke gemak. In de ledige ruimte tusschen de banken wordt niemand toegelaten. De kerkgemeenten kiezen eenige leden uit haar midden tot oppassers, en deze personen handhaven eene strenge orde. Eene stevig gevlochten garde is hun ambtsteeken. Eerst hield ik dit werktuig voor een' vliegenwaaijer, en meende, hoe ongewoon mij deze aardigheid ook voorkwam, dat men daarmede de vrouwen wilde beveiligen voor den aanval van lastige insekten; doch men behoeft niet lang in de kerk te zijn, om te vernemen, waartoe dat wapen moet dienen. Treedt een onbekende in het heiligdom, zoo doet hij naauwelijks eenige schreden, of hij gevoelt reeds een' niet zeer zachten slag op den schouder. Hij ziet om, en aan elke zijde van hem staat een oppasser met omhoog gehoudene garde. De beide Gentlemen beschouwen den vreemdeling van het hoofd tot de voeten, en onderzoeken met ernstigen blik zijn gewaad, om daaruit tot zijne vermoedelijke bezitting te besluiten, en hem eene plaats overeenkomstig zijn vermogen aan te wijzen. Bij een tweede of althans bij een dende bezoek wordt te kennen gegeven, dat men eene bank moet huren. Is het een eenig persoon, zoo kan hij gelegenheid zoeken, om bij eene familie in te huren. Op deze wijze wordt de kleederrang niet verbroken, en de rijke komt geenszins in aanraking met het geringe volk, hetwelk buiten mag staan en de kerk omsingelt. In de Roomsche kerken vooral gebruikt men weinig inschikkelijkheid. Treedt er iemand binnen, die geene plaats gehuurd heeft, zoo wordt hem terstond de deur gewezen; of heeft hij, onkundig van de bestaande verordeningen, ongemerkt zich nedergezet, zoo wordt hij, zonder omstandigheden, weggejaagd. Men wil, dat huishoudelijke belan- | |
[pagina 706]
| |
gen zoodanige maatregelen noodzakelijk maken; dezelve strijden echter tegen den geest des Christendoms, en maken een' onaangenamen indruk op den reiziger, die of uit godsdienstigheid of uit nieuwsgierigheid eene kerk bezoekt. Deze middelen zijn echter niet altijd voldoende, om eene gemeente of vergadering (congregation) bijeen te houden. Wanneer de ondernemers hunne rekening er niet bij vinden, geeft men de zaak op, en het gebouw wordt tot een ander doeleinde verhuurd. Wat heden eene katholieke kerk is, was misschien het vorige jaar eene Synagoge, en zal welligt een jaar later eene Protestantsche kerk of een Presbyteriaansch bedehuis zijn. Het gebeurt ook wel, dat hetzelve tot wereldlijk gebruik terugkeert en tot eene danszaal of tot akademische voorlezingen verhuurd wordt; gelijk dit onlangs het geval was met een bedehuis van de Pietisten, waarin eene jonge, schoone, deïstische Lady uit Massachusetts, zich boven de gewone begrippen van welvoegelijkheid verheffende, voor de in menigte toestroomende jonge heeren van New-York wijsgeerige voorlezingen hield. Het was eene naäping van Mevrouw von krüdener, in Epikuristischen stijl. Doch zulks duurde niet lang. De Lady moest weldra plaats maken voor eenen goochelaar; en thans dient het gebouw tot verkoopingen. Waarschijnlijk zal hetzelve in deze hoedanigheid het langst gebruikt worden, daar veilingen hier, het gansche jaar door, lieden van hoogeren en lageren stand bezig houden. Ieder, die er lust toe heeft, kan openbare verkoopingen houden; maar wil hij iets te doen hebben, zoo moet hij - dit is een noodzakelijk vereischte - een potsemaker, een hansworst zijn. De Amerikanen lagchen wel niet ligt, maar hooren toch gaarne iets, dat geschikt is, om gelach te verwekken. De overige eigenschappen des houders van verkoopingen komen met die van een Amerikaansch koopman in het algemeen overeen. Ongemeen groot is de hoeveelheid van koopwaren, die jaarlijks naar New-York gevoerd, en, met geringe uitzondering, hier verkocht, of liever weggemaakt en voor een' spotprijs afgezet worden. In ééne maand komt er soms meer aan, dan de Vereenigde Staten in tien jaren noodig hebben. Niemand verbeelde zich, één artikel te kunnen bedenken, waarvan hier geen overvloed is. In New-York alleen zijn meer schoenen, dan in Parijs, meer mans- en vrouwe-kleederen, dan in Londen, meer porselein, dan te Sevres, Meissen en Weenen, meer snuisterijen, dan in Duitich- | |
[pagina 707]
| |
land, meer edelgesteenten en kostbaarheden, dan in Frankrijk, meer glaswerk, dan in Bohemen, meer snijwerk, dan ergens in Europa - maar koopers ontbreken. Behalve de handelaars in het groot, komen te New-York alleen in ééne week dikwijls tien- tot vijftien-, ja zelfs twintig-duizend landverhuizers aan. In de hoop, om de reiskosten hiermede te dekken, voeren deze lieden gewoonlijk fabrijkgoederen aan, waarop zij veel meenen te winnen, omdat dezelve in Amerika niet vervaardigd worden. Hoe verwonderen zich deze bedrogene lieden, wanneer zij de aangevoerde waren beneden inkoopsprijs bij openbare veiling zien weggaan! - Hier hebben zich maatschappijen gevormd, welke de Fransche zijden stoffen opkoopen, naar Frankrijk terugbrengen, en daar met aanmerkelijke winst weder verkoopen.
(Het vervolg hierna.) |
|