toen hij ten jare 1828 Theben bezocht, een stuk beeldhouwwerk, hetwelk de overwinning van dezen farao voorstelt, en dien Koning vertoont, als de Opperhoofden van dertig overwonnene volken slepende naar de beelden der Goden, welke men te Theben aanbad. Onder die gevangenen is er een, op wiens schild in hieroglyphisch schrift te lezen staat: Judaha Malek, dat is: Koning van Juda. Deze figuur stelt alzoo rehabeam voor, als zijnde de eenigste Koning van Juda, die door sisak overwonnen is geworden. Zoo bekomt men dan, na verloop van 2800 jaren, een niet verwerpelijk getuigenis van den vijand, ten bewijze dat deze nederlaag werkelijk heeft plaats gehad, en dat alzoo het gewijde verhaal volle geloof verdient.’
Indien men echter van dit ontdekte kunstwerk, dat, in vinding niet minder dan in uitvinding, voortbrengsel der kunst schijnt te wezen, nog verder gebruik zou willen maken, b.v. ook tot opheldering van het Bijbelsche verhaal, en, zoo als na champollion's ontdekking wel eens geopperd werd, op grond daarvan bepalen, dat rehabeam ook gevankelijk is weggevoerd geweest, dan zou men met deze onnoodige opheldering niet alleen geene groote dienst aan den Bijbel bewijzen, maar men zou te gelijk vergeten, dat het vernuft van kunstenaars, bij het uitvoeren van kunstgewrochten, vooral aan paleizen van Koninklijke overwinnaars, zich gewoonlijk van meerdere vleijerij bedient, dan de minder dichterlijke waarheid in het nasporen en mededeelen der Geschiedenis kan of mag toelaten.