Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 629]
| |
Mengelwerk.Leerrede, over Joann. III:29b. 30.
| |
[pagina 630]
| |
ook de dienaar des Evangelies smaakt, wanneer hij, volgens pligt, even als de Dooper, uit innige overtuiging, alleen de eer zijnes Heeren bedoelt en bevordert. I. Zal ik aanwijzen, hoe de dienaar des Evangelies, naar het voorbeeld des Doopers, uit innige overtuiging, alleen de eer zijnes Heeren bedoelen en bevorderen moet; II. aantoonen, dat hij dan, even als joannes, op den duur de grootste vreugde zal smaken. I. De Evangeliedienaar behoort dan, vooreerst, uit innige overtuiging, alleen de eer zijnes Heeren te bedoelen en te bevorderen, naar het voorbeeld des Doopers. Joannes drukt vs. 30 de vastheid dier innige overtuiging nadrukkelijk uit: Hij moet toenemen, ik afnemen. - Dit ligt in den aard der zaak zoo wel, als in het plan van God. Profeten, zelfs joannes niet uitgezonderd, moeten in eer en aanzien dalen, zoodra de grootste van alle Profeten, zoodra de Heer der heerlijkheid verschijnt onder de menschen. Dit is geen toeval. Het is Goddelijke beschikking. Voor deze zijne overtuiging geeft de Dooper de gronden op vs. 28-36. Ik ben, zegt hij, de Christus niet. Gij zijt mijne getuigen, dat ik zulks openlijk heb verklaard. Maar ik ben voor Hem henen gezonden, om den weg te bereiden, langs welken de Koning zelf volgen zal. Ik ben dienaar, die de aandacht der menschen tot mij trok, zoo lang de Christus niet was verschenen. Hij is de Heer, voor wien ik bij menschen gaarne onderdoe. Hij is uit den hemel; ik ben uit de aarde. Die van boven komt, is dus boven allen. Hij spreekt en betuigt, wat Hij in den hemel zag en hoorde. - Zeer schoon is alles, wat joannes hier zegt. Hij ziet zichzelven geheel over het hoofd, en vindt naauwelijks woorden, naar zijn gevoel groot genoeg, om de voortreffelijkheid des Heeren waardig uit te drukken. Die zijn getuigenis aangenomen heeft, dus vervolgt hij, die heeft als met zijn zegel bekrachtigd, dat God trouw is en woord houdt. Hij toch, door God gezonden, spreekt Gods woorden, en heeft zonder toegemetene maat den Geest ontvangen. De Vader bemint den Zoon en heeft | |
[pagina 631]
| |
alles gesteld in zijne hand. Die in den Zoon gelooft, dus klimt de rede des Doopers al hooger en hooger, die in den Zoon gelooft, bezit reeds eeuwig leven; maar wie den Zoon geloof weigert, die zal geen leven zien, op dien zal Gods toorn blijven. Naar ons gevoel spreekt ook hier de Dooper, niemand anders. De eenvoudigheid van het verhaal begunstigt onze opvatting, welke ook met des Doopers handelwijs volkomen strookt. - Ziet daar 's mans innige overtuiging: Hij moet grooter, ik minder worden, met zijne eigene woorden blootgelegd. Doch heerlijker komt alles uit, indien men de gelegenheid niet voorbijziet, bij welke joannes dus sprak. Vóór korten tijd had zich de Jeruzalemmer verheugd in de verschijning des Doopers. De doop evenwel ter reiniging en bekeering beviel hem wel het allerminst. Nu verschijnt jezus. Deze maakt opgang, en in die mate neemt joannes af. Op zekeren dag komt één of meer Judeërs tot joannes. Er wordt getwist met leerlingen van den Dooper over de reiniging, bij den doop van joannes geëischt, en de toeloop tot jezus schijnt gebezigd te zijn, om, hetgeen joannes had geëischt, te wederleggen. 's Mans leerlingen gevoelen de kracht der tegenwerping en staan verlegen. Aanvaller en aangevallene vervoegen zich beide tot joannes om opheldering, en nu stroomt op eens uit het volle hart een rijke vloed. Hij moet in eere en achting rijzen, ik in de schatting der menschen dalen. Op eene bruiloft moge de vriend des bruidegoms alles zijn, zoo lang de bruidegom toeft; die de bruid heeft, die is bruidegom; hij maakt de vreugde der bruiloftsgasten uit. Zelfs de vriend des bruidegoms verlangt naar de komst van zijnen vriend, en zijne blijdschap klimt ten top, zoodra hij maar de stem des bruidegoms hoort. Zoo is dan nu deze mijne blijdschap ten top geklommen. Het is billijk, dat men zich om Hem verheuge, dat men mij om Hem over het hoofd zie. - Zoo sprak de Dooper bij elke gelegenheid, welke hij vond, nadat hij de stellige verzekering ontvangen had, dat de Christus reeds onder de menschen was. | |
[pagina 632]
| |
Ik kende Hem eerst niet, zegt hij, (joann. I:33, 34) maar die mij gezonden heeft om te doopen met water, die had tot mij gezegd: op wien gij den Geest zult zien nederdalen en rusten, deze is het, die met den H. Geest doopt. Dit heb ik dan ook gezien, en heb betuigd, dat Hij Gods Zoon is. Ziet het lam Gods, (H. I:29) dat 's werelds zonde draagt. Hij komt na mij, die vóór mij bestond, wien ik niet waardig ben als slaaf te dienen, die met de wan in de hand gereed staat om zijn' dorschvloer te zuiveren, ten einde de tarw in de schuur te bergen en het onkruid met onuitbluschbaar vuur te verbranden. (Luk. III:16, 17.) Die zelfde overtuiging deed den Dooper met vastheid zijn werk verrigten, om, gelijk zacharias reeds had voorspeld, (luk. I:76 volg.) de wegen des Heeren te bereiden en allen bekend te maken met het heil der vergiffenis van zonden. Geene hoeren of tollenaren, die ten doop kwamen, werden afgewezen; geene Priesters aangenomen, die, hoezeer adderenkroost, op vader abraham steunden; geen Koning ontzien, die in overspel leefde; niemand door hem gevreesd, hoezeer magt met boosheid vereenigd den aanval deed en volhield. Hij was geen riet, door den wind gestadig bewogen. Met geen zacht kleed omhangen, had hij het hart van hovelingen niet. Gehuld in een haren kleed, drong hij, als wegbereider des Heeren, altijd aan op inwendige verbetering des harten door woorden en daden. In de gevangenis zelfs door den Vorst ontzien, week hij nooit ééne schrede van het eenmaal ingeslagen pad. Nooit vleide hij iemand, al hield men hem ook voor bezeten. Altijd dienaar van den Heer, bedoelde hij overal diens eer, en zocht die in leven en dood altijd te bevorderen. Naar dit voorbeeld moet de dienaar des Evangelies, uit innige overtuiging, de eer zijnes Heeren bedoelen en bevorderen. Joannes was als Godsgezant grooter dan eenig Profeet; hij was Engel, van God gezonden, om den weg des Heeren te bereiden. De Zaligmaker had nog weinig gedaante en heerlijkheid, toen de Dooper al | |
[pagina 633]
| |
dat heerlijke van Hem getuigde. Ja, door de kennis, welke wij hebben opgedaan, zijn wij meerder dan joannes; maar dit juist moet ons van onze geringheid te meer overtuigen, hoe grooter de kennis is aan die heerlijkheid van onzen Heer. Was reeds joannes ten volle overtuigd, de Heer moet rijzen, ieder van zijne dienaren dalen; hoe veel te meer moet dit bij ons plaats hebben, wier aanzien alleen in de heerlijkheid van onzen Zender is gelegen! Omdat Hij zich vernederd heeft tot den kruisdood toe, heeft God Hem eenen naam gegeven, die boven alle namen is, opdat in den naam van jezus zich zoude buigen elke knie van allen, die in den hemel, op de aarde, onder de aarde zijn, en elke tong christus als Heer zoude belijden, tot verheerlijking van God den Vader. (Filipp. II:8-11.) Moet niet de dienaar des Evangelies zich van zelve rangschikken onder die aanbidders en hartelijke vereerders zijnes Heeren? Hij vooral, die het voorregt gevoelt, bij het besef van eigene geringheid, dat de Heer hem heeft getrouw geacht, om hem te stellen in de bediening? Ongelukkig de dienaar, die, met de gemakkelijk te verkrijgen gunst der menschen tevreden, geene behoefte aan hoogere goedkeuring gevoelt en toont! Driewerf ongelukkig hij, die om de gunst der menschen, welke hij niet altijd behouden kan, laaghartig bedelt, en de vaste overtuiging mist, dat de Heer moet wassen, alle menschen, vooral de Evangeliedienaar, minder worden! Zonder zich te schikken naar den bedorven smaak der menschen, stelt de opregte dienaar van jezus christus die hoofdwaarheden onbewimpeld en aanhoudend voor, die de eer des Verlossers het luidste verkondigen, al snijdt hij zichzelven daardoor bij menschen de gelegenheid af, om roem te behalen. Op den kansel, bij het onderwijs der jeugd, aan ziek- en sterfbedden verzaakt hij deze zijne verpligting nooit. De onbegrijpelijke verborgenheid: God geopenbaard in het vleesch, maakt van zijne prediking den grondslag uit en den hechtsten steun. Hetgeen voor den Engel onbegrijpelijk is, blijft ook on- | |
[pagina 634]
| |
begrijpelijk voor den dienaar des Evangelies, die, in het onderzoek van Gods raad aan de menschen onverdroten bezig, bij al de kennis, welke hij mogt hebben verkregen, zijne zaligheid niet zoekt in het veel weten, maar zijn heil vindt in nederig en ongeveinsd geloof. Juist die verborgenheid, bij welke ook de dienaar des Evangelies gevoelt, hoe weinig hij weet, geeft waarde aan het offer, dat de Vorst des levens, de Heer der heerlijkheid heeft gebragt, toen Hij om ons arm werd en tot den dood des kruises zich liet vernederen. Juist die verborgenheid stelt den dood des Heeren op Golgotha in het volle daglicht, als den duren prijs, tot welken allen, ook de grootsten der zondaren, voor eeuwig kunnen verlost worden. Zonder den gevaarlijken honger van menschen te willen stillen, die, dwaselijk verlicht, alles willen begrijpen en bijna niets gelooven, schaamt zich de dienaar des Evangelies nooit over zijn eenvoudig en kinderlijk geloof, dat in zijn hart woont, in zijne daden spreekt, en zich in alles, wat hij zegt, zoo duidelijk en onbewimpeld laat hooren. Hij vermaant en dringt tot geloof in Hem, die, schoon Hij Gods Zoon was, gehoorzaamheid leerde en betoonde; en, zonder de grootheid van 's Heilands liefde te willen peilen, - wie kent de uitgestrektheid van het offer onzes Heeren, behalve God? - gevoelt hij diep 's Heilands onuitsprekelijke genade en ontferming, en spreekt daarvan uit de volheid des harten, zonder zwier van woorden, maar met gloed en allesvermeesterende kracht, welke den spreker doet over het hoofd zien, maar aandacht en eerbied boeit aan den Vorst des levens, en de vreugde aanschouwelijk maakt, met welke onze dierbare Zaligmaker, om zondaren te behouden, het kruis verdroeg en de schande verachtte. De overtuiging, dat Hij moet wassen, de dienaar minder worden, zet den dienaar van het Evangelie aan, om op bekeering, als gevolg van geloof, aan te dringen. Van de hoorders moge de een met eigene geregtigheid tevreden zijn, en daarom van geene bekeering voor zich- | |
[pagina 635]
| |
zelven willen hooren; de ander, met klanken zonder beteekenis en kracht ingenomen, doof zijn voor elke opwekking tot het doen van goede werken: de dienaar, ook hierin gezant des Heeren, wekt tot bekeering op en tot daden der bekeering waardig. Bij hem is geloof zonder werken dood, zijn werken zonder geloof ook zonder waarde, volgens het Evangelie. Hij wijst op den boom, maar die vruchten draagt, en op de bijl aan den wortel der onvruchtbare boomen. Alles moet nieuw, moet anders en beter worden, ter liefde van Hem, die eens stierf en nu altijd leeft. Om door liefde te dringen, is hij altijd bezig, om de grootheid van 's Heilands liefde te doen gevoelen. Hoe meer de Heer in zijne prediking wast en rijst, hoe sterker de drangredenen zijn, welke voor onuitsprekelijke liefde eenige wederliefde wekken en gaande houden. Men mag het dan willen hooren of niet, met alle volharding predikt hij, dat allen zondaren zijn, die vergeving behoeven, maar dat ook allen vergeving ontvangen, die geene zondaren willen blijven. Hij wijst den weg tot heiligheid aan, en bidt, met en voor zondaren, om de hulp des Geestes. Zijn licht laat hij schijnen voor de menschen, opdat zij zijne goede werken zien en den Heer hunner zielen verheerlijken. Deze is zijne gestadige bezigheid. Dit zijn pogen is uitvloeisel van zijne innige overtuiging: de Heer moet altijd in de schatting en liefde der menschen rijzen. Drangredenen tot bekeering ontleent hij uit den vollen overvloed van het Evangelie, zoo als tijd en gelegenheid en de behoeften der hoorders vorderen. Doch bij al zijn dringen en opwekken is het altijd zijn toeleg, dat de Heer in heerlijkheid rijst; dat op de aarde allen, die uit de slavernij der zonden verlost zijn, de deugden verkondigen van Hem, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. Tot alle inspanning van krachten en onvermoeiden ijver gevoelt hij zich genoopt, door de heerlijke verwachting, dat in den hemel, wanneer zondaren, door jezus verlost, door Hem in godzaligheid geoefend, door den Geest geheiligd en gereinigd, ijverig | |
[pagina 636]
| |
in goede werken, de voorhoven des lichts betreden, door Engelen verkondigd wordt de veelvuldige wijsheid van God. Zóó met ijver bezield, laat de dienaar des Evangelies nooit na op bekeering en goede werken aan te dringen, opdat bij en door al zijn pogen de trouwe Heiland tot in alle eeuwigheid ontvange den lof en den dank voor de liefde, met welke Hij zijn bloed ook ter reiniging en heiliging gewillig deed stroomen. Voor vleijen doof, voor dreigen onbevreesd, voor het oordeel der menschen onverschillig, smoort hij nooit zijne stem, maar verkondigt aan allen: die den naam van christus noemt, sta af van ongeregtigheid! II. Hij vindt toch bij alles, wat hij met dien toeleg verrigt, de grootste vreugde. Joannes, ook hierin zijn voorbeeld, belijdt met hartelijkheid de blijdschap, welke hij ondervinden mogt: Zoo is dan deze mijne blijdschap vervuld geworden; zoo heeft dan deze mijne vreugde haar toppunt bereikt! Voor zacharias was het groote vreugde, toen hij, vervuld met den H. Geest, in zijnen zoon den Profeet des Allerhoogsten aanschouwde. (Luk. I:76.) Maar joannes had voor zijne blijdschap ruimer stof, toen het woord des Heeren tot hem geschiedde, en hij zijn hoogstgewigtig ambt aanvaardde. (Luk. III:1, 2.) Meer dan Profeet, was hij, naar het getuigenis des Heilands, de grootste van allen, die uit vrouwen geboren zijn. (Luk. VII:26-28.) Weinig bekoorlijks hadden voor het oog van den zinnelijken Jood de woestijn, het haren kleed, sprinkhanen en wilde honig; maar de stem te mogen verheffen in de woestijn, en in Gods naam de vervulling van Gods beloften aan te kondigen, was voor den Dooper te gelijk eere en vreugde. Zijne blijdschap groeide bij den dag. Hij was het licht, waarin men zich verheugde. En ofschoon velen hem met den tijd verwierpen, het volk, hoeren en tollenaren beleden hunne zonden, en werden voor het rijk van den Messias gewonnen. Toen de Heer zelf ten doop kwam en zich door hem liet doopen, en joannes na dien doop den Geest zag nederdalen en op Hem rusten, groeide die blijdschap aan, bij het hooren der stem | |
[pagina 637]
| |
van God: Deze is mijn geliefde Zoon, in wien Ik welbehagen heb! Toen hij, na bij herhaling op jezus gewezen te hebben, den toeloop tot den Heer dagelijks zag vermeerderen, en 's mans discipelen dit met moeijelijk verkropte spijt, 's mans vijanden met heimelijke vreugde opmerkten, toen gevoelde en erkende de Dooper, dat zijne blijdschap volkomen was. Volkomen? Ja, maar voor de aarde. Spoedig toch geraakte joannes in de gevangenis, binnen welker muren de mare drong van den roem des Heeren, dien Hij van zijne wonderen inoogstte. Hij stierf door het zwaard, op den wreeden eisch der ijdelheid, door den ligtzinnigen Vorst toegestaan, maar te midden der toejuichingen, van welke de Heer het voorwerp, hij ook in den kerker getuige was. De gruweldaad, welke één jaar na 's mans dood te Jeruzalem plaats had, stoorde op aarde die blijdschap niet. En zoo hij in den hemel kennis droeg aan den vreeselijken moord, op Golgotha aan den Vorst des levens gepleegd, dan droeg hij zekerlijk ook kennis aan de liefde des Heeren tot in den dood, en aan de zaligheid voor zondaren verworven, om zich met hemelsche blijdschap even als de Engelen daarover te verheugen. Hij stierf wel door het zwaard, maar stierf tijdig genoeg, om op aarde van wege de grootheid des Heeren slechts vreugde te smaken en van mindere vreugde tot hoogere en altoosdurende blijdschap in den hemel over te gaan. Ziet hier slechts flaauwelijk geschetst de toenemende vreugde van joannes over alles, wat hij aangaande den Messias had verkondigd en onder zijn oog zag gebeuren! Het is, vertrouw ik, toch genoeg, om, naar aanleiding van hetzelve, onze aandacht te bepalen bij de vreugde, welke ook de trouwe dienaar van het Evangelie voor zich mag verwachten en zekerlijk zal smaken. Tot hartelijke vreugde gevoelt zich de dienaar des Evangelies reeds gestemd, wanneer hij het oog vestigt op de eer, welke hij geniet, als dienaar van den Heer, die in den hemel, door Engelen zelfs, als Koning en Hoofd wordt gehuldigd. Een Koning vindt op aarde duizenden, die naar de eer staan, hem zelfs in het geringste te dienen. Hoe vele vreugde wordt reeds opgewekt enkel door | |
[pagina 638]
| |
een flaauw vooruitzigt op die eer! Hoe groote blijdschap gevoelt men, zoodra men in het bezit geraakt van hetgeen zoo lang en zoo vurig werd gewenscht! Bij genot echter daalt spoedig die eer, welke men, toen zij nog toekomstig was, zoo buitensporig had opgesierd, en welke, wanneer zij verkregen wordt, wel voor een oogenblik de zinnen streelt, maar het hart onbevredigd laat, dat door menschelijke meeningen en vooroordeelen niet kan gevoed worden. Hoe geheel anders is de dienst, in welke de dienaar des Evangelies staat! Dienaar van den Koning der Koningen, die alles bestuurt in hemel en op aarde, die stierf om zondaren te behouden, en over wien de dood geene magt heeft, doet hem de grootheid zijnes Heeren eigene geringheid levendig gevoelen, maar om te meer de vreugde te smaken, dat hij door de liefde en ontferming van den Heiland de heerlijkste bediening heeft ontvangen, van welke niemand hem kan, van welke jezus hem nooit zal ontzetten, indien hij in die dienst trouw blijft. Die vreugde wordt grooter, naarmate hij op den duur meer beseft en ondervindt, tot welken zegen voor arme zondaren hij dienaar is van den Heer der Heeren. Aan zondaren, die met verslagene harten dorsten naar rust en vergeving, te verkondigen, op Goddelijken last en in den naam des Heeren te verzekeren: Weest welgemoed; uwe zonden zijn u vergeven, om zijnes naams wil! Bekeert u, gelooft het Evangelie, en gij zult zalig zijn! Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leve! - Waar vindt men ruimer stof voor hartelijke en gestadige vreugde, dan bij den dienaar des Evangelies, die, door hartelijk geloof aan Gods woord ook tot liefde jegens den naasten gestemd, treurigen opbeurt, twijselmoedigen tot zekerheid en rust brengt, en vreugde, geloof, stil vertrouwen op Gods ontferming wekt, de schorre stem der wanhoop doet zwijgen, en hart en mond vereenigt tot lof des Heilands, waar men vroeger zoo iets niet had durven, niet had kunnen verwachten? Verschaft reeds | |
[pagina 639]
| |
de heerlijkheid der Evangeliebediening op zichzelve groote en regtmatige vreugde, het weldadige dier bediening geeft dan hiervoor nog ruimer stof. De onnadenkende jeugd op te leiden tot de dienst van Hem, die in een' bedorven tijd den jongeling liefderijk opmerkte, die met belangstelling naar den weg ten leven vroeg; kinderen tot Hem te brengen, die in de dagen zijns vleesches hen op zijne armen nam en zegende; zondaren tot vertrouwen op te wekken op Hem, die den boetvaardigen moordenaar aan het kruis zoo liefderijk toesprak en vertroostte; stervenden in den laatsten strijd te bemoedigen, hunne blikken te leiden tot dat leven, waar geen dood gevonden wordt; licht te ontsteken in de duisternis, allen alles te zijn, en dat alles met volle verzekerdheid des geloofs, alles in Gods naam en op Goddelijken last! - ziet hierin slechts flaauwe trekken van het werk des Evangeliedienaars, maar bij hetwelk (ik roep u, mijne ambtsbroeders, tot getuigen) hij de grootste vreugde smaakt, bij wien jezus alles is en de menschen niets zijn dan in Hem. Somtijds beleeft de dienaar des Evangelies oogenblikken, welke hij, van wege de vreugde, welke hij dan smaakt, voor niets zou willen verruilen, wanneer hij namelijk zegen op zijn werk ontwaart, en alsdan diep gevoelt, hoe groot het is, zielen te redden van den dood, en eene menigte van zonden te bedekken. Niet altijd openbaart zich de vrucht der Evangeliebediening. Voor den dag, die alles aan het licht brengt, blijft het meeste bewaard, opdat de dienaar zich zou oefenen in het geloof, dat Gods woord krachtig tot zaligheid werkt, al ontdekt zich telkens deszelfs werking niet. In dat geloof moet hij zaaijen en planten, en den wasdom aan Gods trouwe zorg overlaten. Hij wacht zich zorgvuldig, dien zegen af te meten naar den grooten toeloop. Waar toch de menigte het grootst is, daar vindt men niet zelden de minste gehalte. Evenmin vertrouwt hij op die groote luidruchtigheid, waarmede somtijds hoog wordt opgevijzeld, wat anders weinig beteekent. Ook weet hij, | |
[pagina 640]
| |
dat groot geschreeuw niet zelden eene andere stem in het binnenste poogt tot zwijgen te brengen. Er is, dit vergeet hij nooit, er is meer hout, hooi, stoppelen, dan goud, zilver en edelgesteente. In den brand openbaart zich alles. En, zonder oordeel te vellen, laat hij alles aan den tijd - neen, aan den Heer over, maar verheft zich nooit, wanneer de menschen alles schoon en voortreffelijk noemen, wat van zijne lippen vloeit. Die hem oordeelt, is de Heer. Doch somtijds laat de goedheid des Heeren zijnen dienaar vrucht zien op zijn werk, dat daarom nog niet dadelijk op daken of straten behoort verkondigd te worden. Wanneer hij dan, zoo als eens paulus, bij zijne komst in de nabijheid van Rome, (Hand. XXVIII: 15b.) van ernstige en hartelijke vermaningen op het onverwachtst de gezegendste uitwerking ziet, dan grijpt hij in stilte moed bij de bezwaren, die op hem wachten, en dankt met onbeschrijfelijke vreugde den goeden God voor het nut, dat hij heeft mogen stichten. Niet mindere blijdschap vervult den dienaar des Evangelies, zoo dikwerf ook hij aan zijn hart gevoelt, hoe troostrijk de leer is, welke hij anderen voorstelt. Wetenschappelijke vorming en opleiding, meer geleerde onderzoekingen geven, als zoodanig, geenen vrede aan het gemoed, dat in al die hulpmiddelen de hoofdzaak vindt, maar nooit iets hoogers zoekt. De dienaar, bij wien jezus alles is, verwerpt allen waan, die slechts opgeblazen maakt, en zoo ligtelijk eigene nietigheid over het hoofd ziet. Met de noodige kennis toegerust, zoekt hij die gestadig te vermeerderen, maar om meer te zijn dan klinkend metaal zonder geest en leven. De landman zaait, niet om te zaaijen, maar om te oogsten, en zelf de eerste vruchten te smaken van den akker. Zoo ook de dienaar des Evangelies. Hij arbeidt, niet om te arbeiden, maar om zondaren te behouden, en zelf niet verwerpelijk te zijn. Met het hart gelooft hij, met den mond belijdt en verkondigt hij den Heer, als Heiland en Verlosser van allen. Zijne kennis, door welke hij boven anderen mogt uitmunten, doet hem in eigene schat- | |
[pagina 641]
| |
ting telkens minder worden, hoe meer hij bekend wordt met de hoogheid en voortreffelijkheid zijnes Heeren. Nooit in eigene oogen te geleerd, om in het geloof en de kennisse des Heeren op te wassen, hoort hij met dezelfde belangstelling anderen aan, als waarmede hij gewoon is hun toe te spreken, en gaat dan niet zelden rijker aan troost naar huis, dan hij gekomen was. Hoe nederiger en minder hij bij zichzelven is, hoe meer zich die gevallen herhalen, en hoe meer christus ook in den dienaar eene gestalte verkrijgt. En als dan bij elke gelegenheid, dat hij spreekt, dat hij den zondaar troost, den zwakken sterkt, den dwalenden op het pad der waarheid terugleidt, telkens zijn hart zich met zijne woorden vereenigt, en hij in zijn binnenste diep gevoelt den vollen troost des Evangelies, dan wordt zijne blijdschap onbeschrijfelijk, welke hij voor geene aardsche genoegens of schatten zou willen missen. En als zich dan, op den kansel, of aan het sterfbed, of waar dan ook, in zijn hart de heerlijke overtuiging openbaart, dat ook hem, ook hem de zonden zijn vergeven, dan heeft, ja, de hoorder meer genot en zegen bij hetgeen hem voorgesteld wordt, maar verreweg het meeste van allen geniet dan de Evangeliedienaar zelf, die in zulke oogenblikken met bijna hemelsche blijdschap gevoelt, welk eene heerlijke bediening hem ter vervulling is opgedragen! Eindelijk, opdat ik mij bedwinge, - de stof is rijk, bijna zou ik hebben gezegd onuitputtelijk, - eindelijk wordt de blijdschap van den Evangeliedienaar volkomen en bereikt haren hoogsten trap, wanneer het blijkt, wie den Heer toebehooren, en Hij toont, wie zijne dienaren zijn. Dit leven, waarin wij spoedig onze ligchaamskrachten voelen afnemen, schenkt ons het hoogste goed voor al ons werken niet. Er is een ander vaderland, het land der rust, zonder moeite en teleurstelling. Daar wacht den dienaar loon, hem door jezus toegezegd; daar vindt hij vergoeding voor alles, wat hij deed en leed, vergoeding verre boven zijne verwachting. Daar eerst ziet hij, waarvoor hij hier heeft gearbeid. Daar smaakt | |
[pagina 642]
| |
hij te grootere vreugde, hoe meer hij de zaligheid des hemels aanschouwt en volop mag genieten. En als hij dan daar ziet, die hij daar niet had durven verwachten, en als van zelve vindt, die hij niet zocht, en uit hunnen mond verneemt, dat juist zijne vermaningen, zijn voorbeeld, juist zijn ernstig en aanhoudend arbeiden te hunner behoudenisse heeft gestrekt, dan wordt eerst de vreugde des Evangeliedienaars hemelsch, wanneer hij in den hemel als sterren ziet blinken dezulken, die, op aarde door menschen weinig opgemerkt, hun stil en verborgen geloof behielden voor God. Hiermede moeten wij ons, waarde Medebroeders! niet vleijen. Het gewordt zekerlijk hem het eerst, die daaraan voor zichzelven het minste denkt. Maar vreugde te genieten onder millioenen vreugdegenooten is bij het zekere vooruitzigt reeds heerlijk genoeg, om hier met vreugde te zaaijen, in de hoop van hier namaals met eeuwige vreugde te oogsten. De duidelijke toezegging des Heeren van te zullen ingaan in zijne vreugde doe ons allen met blijdschap onzen loop voleindigen! Indien wij woord houden en alles voor jezus zijn, gelijk het behoort, dan zal Hij gewisselijk voor ons alles wezen tot in eeuwigheid.Ga naar voetnoot(*)
Zoo hebt gij dan nu, waarde Vriend, geacht Medebroeder, zwaarderen last op uwe schouders ontvangen, dan gij tot dusverre hebt gedragen! Gij aanvaardt de heerlijke bediening des Evangelies, als eerste Leeraar aan deze plaats. Het denkbeeld moge iets verzwarends hebben; gij kunt veel opmerken, dat u dien last verligten kan. Zie op hetgeen de Gemeente te dezer plaatse deed, met groote opoffering deed, en beschouw dit als voorteeken, dat gij hier goedgunstige ooren zult vinden voor uwe prediking! Maar zie vooral op Hem, die den last naar de krachten afmeet, en hulp verleent, naarmate Hij | |
[pagina 643]
| |
meer vordert! Het werk, dat ook hier op u wacht, hebt gij niet noodig door mij te hooren beschrijven en blootleggen. Ga hier voort, zoo als gij in uwe vorige Gemeente begonnen hebt! Win voor christus zielen, die hier uwe vreugde uitmaken en in den hemel uwe zaligheid vergrooten! De Heer des vredes geve u vrede en blijdschap altijd en op allerlei wijze! Broeders in de heilige bediening! Gij zult het niet ten kwade duiden, dat ik ook u toespreek. De gelegenheid, bij welke ik thans het woord voer, geeft mij hiertoe vrijheid, en de tijd, dien wij beleven, noopt mij tot uitstorting van hetgeen mij thans op het hart ligt. Beschouwt deze toespraak, zoo als zij wezenlijk is, als broederlijke vermaning, welke mij zoo wel als u aangaat! Niet genoegelijk zijn voor ons, Predikers van het Evangelie, de tijdsomstandigheden. Ligtzinnigheid, met zichzelve ingenomen, zoekt vermaak. Als naar een schouwspel gaat zij naar Gods huis, meer om iets fraais dan om iets goeds te hooren, en terwijl zij zich vermaakt, maar helaas! niet naar den inwendigen mensch, slaapt zij den bedriegelijken slaap der zorgeloosheid. Uitgediende zondaren, voor goede werken onvatbaar geworden, zoeken vrede, waar geene rust is, en sluiten vijandig het oor voor elke hartelijke en Christelijke opwekking tot het betoon van goede werken. Blinden, door blinden geleid, werpen zich op tot leidslieden, slepen velen naar den afgrond, in welken zij, indien God het niet verhoede, door eigenwaan dreigen neder te ploffen. Ziet daar onze vijanden! Wat zeg ik, onze vijanden? Neen, vijanden van den Heer en zijn Evangelie. Wat zullen, wat moeten wij doen? Zullen wij zwichten, en vergeten, dat Hij, die met ons is, boven allen en alles is? Hij wasse in ons, Hij wasse in onze prediking; dan neemt onze vreugde, bij al dien tegenstand, in degelijkheid en hartelijkheid toe. Het oog, op Hem gerigt, wordt nooit beschaamd. De Hem betoonde trouw kent wankelen noch vreezen. Men diene allen, uit Gods woord, spijs toe, die voedt en blijft; geen bloemen, die ver- | |
[pagina 644]
| |
flensen met hen, die ze zoeken en kweeken; geen woorden, die verwarren en nooit stichten; maar Gods woord, van alle menschenvonden ontdaan, zij het eenige, waarnaar wij streven, dat wij overal inscherpen, dat wij voorstaan en altijd en op allerlei wijze uit het hart tot het hart overbrengen! Zoo strijden en werken wij in de kracht Gods, en zijn van de overwinning zeker, zoo wel voor ons zelven als voor allen, die naar ons hooren. Op deze wijze, op deze wijze alleen, zullen wij niet hebben te verantwoorden voor het schandelijk bestaan, dat wij de dwaasheid der menschen hebben gepaaid en Gods woord misdadig verwaarloosd. Vreezen wij niemand, dan den Heer! Maken wij niemand groot, dan Hem! Buigen wij de knieën alleen voor Hem, die in zwakte onze steun, in ongelegenheid onze toevlugt, in droefheid onze vreugde is en eeuwig blijft! De trouwe dienstknecht vindt eenmaal loon, waarop hij hier mag hopen. De Heer zij onze heerlijkheid, dan zal Hij ook ons loon zijn! Gemeente van de Dedemsvaart! De dag, op welken dit gebouw aan de dienst van God werd toegewijd, was voor u een hoogstgewigtige dag, dien gij nimmer behoort te vergeten. Doch deze dag overtreft dien vroegeren in gewigt en aangelegenheid. Thans eerst vestigt zich uwe Gemeente, mogt het altijd zijn! tot eenen tempel, van welken gij de levende steenen zijt, christus de uiterste hoeksteen en grondslag is. Gij wacht toch van al dat uitwendige, hoezeer deszelfs nieuwheid vooral treft, uwe zaligheid niet. Het goud aan den Tempel te Jeruzalem bewaarde dat prachtige gebouw niet voor verwoesting. Tot tweemalen toe stortte die Tempel in puin, omdat men van 's Heeren Tempel alles had verwacht, en door dien Tempel niet tot God was gegaan. Dit voorbeeld diene tot waarschuwing voor ons allen, die in geest en in waarheid God behooren te dienen! Op dezen dag ontvangt gij een nieuw blijk van Gods gunst en liefde. Uw Leeraar, nu onder u ingezegend, aanvaardt heden de bediening onder u. Van dezen dag af hebt gij eenen dienaar des vredes onder u, door wiens pogingen, indien | |
[pagina 645]
| |
gij gewillig zijt en hoort, christus ook in u eene gestalte verkrijgen zal. Ontvangt hem dan in den Heer, met alle blijdschap! Houdt hem in groote waarde! Bedenkt, dat hij het woord voert in Gods naam; dat hij van Gods wege tot u spreekt, in Gods naam u vermaant en opwekt! Vertrouwt hem uwe belangen, opdat hij altijd gelegenheid vinde, zijne blijdschap in christus jezus te vergrooten! Laat u opwekken tot geloof, hetwelk zich in daden openbaart! Houdt, maar neemt ook ter harte, wat gij hoort! Hij waakt voor uwe zielen, en zal eens rekenschap geven van zijn werk ook onder u. Leeft in vrede en eensgezindheid! Wordt opgebouwd in de kennis van onzen Heer en het betrachten zijner geboden! Zoo zal de gunst des Heilands nimmer van u wijken, en zoo zal ook dit gebouw in uwe schatting dagelijks rijzen, indien gij hier zoekt en telkens voor u en de uwen vindt eene school, om geoefend te worden in de godzaligheid, welke tot alles nuttig is, en daarenboven de beloften bezit, zoo wel van dit, als van het volgende leven. Voor allen, wien, in den eigenlijken zin des woords, dit gebouw tot een huis Gods verstrekt, is en blijft het ook de poort ten hemel. Gij allen, die, door uwe tegenwoordigheid, de plegrigheid van dit uur wel hebt willen vergrooten, duldt, dat ik ook u kortelijk toespreke! U allen onbekend, sta ik toch tot u in betrekking. Christus is onze Heer. Wij allen worden door Hem geroepen tot zaligheid. Laat u aangenaam zijn de stem van God, die ook tot u van vrede en zaligheid spreekt! Hoort naar hetgeen u uwe Leeraars uit Gods woord voorhouden! Die u vleijen, uwe gebreken ontzien, onthouden u ook de zoo noodige geneesmiddelen. Ongeroepene predikers, die met Gods woord te koop loopen, zijn de echte dienaars des Heeren niet. Zij zorgen voor zichzelven. Het aardsche is bij hen hoofdzaak. Leeft in vrede met hen, die voor uwe belangen waken en zorgen, en die, wat men ook onbillijk van hen vergt, geenszins mogen goed heeten, wat naar Gods woord verkeerd is! Komt door uwe | |
[pagina 646]
| |
Leeraars tot jezus! Blijft bij dien Redder uwer zielen, en verheerlijkt door uwen godzaligen wandel dien eenigen Heer, die u naar ligchaam en geest zoo duur gekocht heeft! De God des vredes, die den grooten Herder der schapen, door het bloed des eeuwigen verbonds, jezus christus onzen Heer, uit de dooden heeft wedergebragt, volmake ons in elk goed werk, opdat wij Zijnen wil doen! Hij werke in ons alwat voor Hem welbehagelijk is, door jezus christus, dien toekomt de heerlijkheid, tot in alle eeuwigheid! Amen! |
|