Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De spreekzaal. Een' man van hoogverheven stand, Van grooten naam en klein verstand, Was zijne woning veel te klein; Er moest alzoo een nieuwe zijn, En niets voldeed er aan zijn' eisch, Dat niet geleek naar een paleis. Men vond er mede een ruim salon, Waar men en club vergad'ren kon, En, tot des redenaars gerief, Een trotsche spreekstoel zich verhief. Onze edelman, die, schaars bij kas, Meest slordig in 't betalen was, Sprak dus den baas van 't werkvolk aan: ‘Ga eens op die catheder staan, Spreek d' een' of and'ren volzin uit, Dan toets ik hier het stemgeluid.’ De baas, ofschoon geen Cicero, Was bij de hand en ver van bloô; [pagina 540] [p. 540] Hij hemt en kucht een reis of vier, En spreekt met waardigheid en zwier: ‘Wij, die in uwe dienst, Mijnheer, Uwe orders rekenen tot eer; Die steeds, in 't zweet van 't aangezigt, Volijv'rig zijn in werk en pligt; Wij smeeken, dat het u behaag', Om ons te dienen op de vraag, Wanneer het loon, voor ons bepaald, Door u zal worden afbetaald.’ De hoorder, die geheel niet rap Met bravo's was of handgeklap, Riep driftig uit: ‘Houd op maar! - lof Verdient uw stem, maar niet de stof.’ g.h. nagel. Vorige Volgende