De schijnheiligheid ontmaskerd.
‘Geen Muzelman,’ spreekt Mahomed,
‘Eet' zwijnenvleesch, naar mijne wet!
Er is een deel aan zulk een dier,
Dat niemand, onder mijn banier,
Mag proeven, wat hem lokken kan,
Op straf van vloek en eeuw'gen ban!’
Zoo was 't bevel van dien Profeet,
Schoon onbepaald, tot veler leed.
Had hij het zondig deel genoemd,
Dan waar' geen Muzelman gedoemd
Het gansche dier te laten staan.
Maar, bleef de trek nu onvoldaan?
o Neen! men twistte en zon, vereend,
Welk deel hier wel mogt zijn gemeend.
Aan tegenspraak was geen gebrek!
Deez' kiest de ham; die, 't zijdespek;
Bij and'ren wordt het vast geloofd,
't Bevel gold nimmer 't zwijnenhoofd;
De vroomsten, wie deez' eisch vervaart,
Verkiezen nederig den staart.
Zoo stilt een ieder zijn geweten,
En 't gansche varken wordt gegeten!
Gij glimlacht? - goed! maar geeft eens acht;
Ziet toe, dat ge om uzelv' niet lacht!
‘Verzaakt de wereld!’ zegt uw leer.
‘Dat doen wij!’ zegt ge; maar veelmeer
Sluit ge uw geliefd vermaak hier uit,
Wijl 't spel niets, in uw oog, beduidt,
Ofschoon uw ziel hangt aan een kans;
Of anders, meer verzot op dans,
Den schouwburg, zotte kleederpracht,
Op brasserij, en wat de nacht
In zijnen valen sluijer hult,
En heel uw' geest en hart vervult.
Zoo, deel voor deel, wordt 't all' gesmaakt;
En, schoon ge uws buurmans losheid wraakt,
En denkt, hij leeft wat al te vrij,
Toch maakt gij 't even zoo als hij.
Zoo stilt een ieder zijn geweten,
En 't gansche varken wordt gegeten!
Het Engelsch van cowper vrij gevolgd.
|
|