Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 481]
| |
gen van allerlei soort, kon de Republiek der Letteren met reden niet hopen gelukkiger te zullen zijn, dan het meerendeel der oude Monarchijen; ook zij moest verwachten, zich achtervolgens al de voorregten te zien ontrooven, wier uitsluitend bezit zij zich zoo lang heeft aangematigd. De tijden zijn nog niet ver van ons verwijderd, dat het domein der wetenschap bezet was door een betrekkelijk klein getal mannen, die, eens of oneens onder elkander, hetzelve, tot hun voordeel en ten koste der menigte, in beslag hadden genomen. Aan hunnen rijken disch gezeten, verwaardigden zij zich ter naauwernood, het publiek eenige geregten toe te werpen, welke zij tegen goud zich deden betalen. Zij beschouwden het menschdom als een hoop verachtelijke weetnieten, van hen door eene onoverschrijdbare klove gescheiden, en zij hadden regt; want het meerendeel, door stoffelijke belangen bestendig afgetrokken, ontbrak alle gelegenheid, om hunnen verstandelijken toestand te verbeteren. Zij derfden hetgene, wat voor hem, die zijnen geest wil beschaven, kostelijker is dan goud, - den tijd. De goedkoope uitgaven zijn verschenen, - alles is van gedaante veranderd. Het is tegenwoordig, alsof de dampkring verzadigd (gesatureerd) is van wetenschappelijke deeltjes: zij dringen overal door, in de werkplaatsen, in de winkels, in de stulpen, zich hechtende aan alwat zij ontmoeten. De wetenschap is volksgezind geworden; zij is afgedaald tot de bevatting van elks verstandelijk vermogen en elks bijzondere gesteldheid. Hetgeen het erfdeel was van eenige aristocraten over de denkbeelden, is gemeen goed geworden van elk, die lezen kan. Voorheen vergenoegde zich de koopman, in zijn' winkel, zijne ingeslagene waren zoo duur mogelijk te verkoopen; hij kende den regel van drieën, en dat was hem voldoende: tegenwoordig heeft de ambachtsman, de kruijer, de melkboer, de marskramer zijn deel van de weldaad der wetenschap. Op het kantoor, in de winkels, in de werkplaatsen, zelfs van den minsten onder de kunstenaars, vindt men een geelachtig blad papier, menigte fragmenten bevattende van de kennis, zoo duur gekocht door leibnitz en copernicus. De gemeene man, dank zij dit blad, kan nu, even als de bezitter der rijkste boekerij, door het ruim der hemelen zweven, de in het ijs der Noordpool verdwaalde reizigers volgen, de bespiegelingen van newton en galilei de zijne maken, of puffendorf en de groot verklaren! Gij allen, die tot hiertoe uwe dagen hebt gesleten in on- | |
[pagina 482]
| |
wetendheid, waardeert uw geluk en geniet het ter dege! Gij hebt de schoone jaren uwer jeugd niet gesleten in het geleerde stof eener boekerij; gij zijt niet ontijdig gebukt gegaan onder het bestuderen van oude handschriften, onder het pijnigen van uwen geest met diepe nasporingen: al die kennis, zoo moeijelijk te verkrijgen, wordt u thans, als 't ware, naar het hoofd geworpen; zij kost u naauwelijks iets meer, dan de moeite des oprapens. Wenscht u bovenal geluk, niet verpligt geweest te zijn, met groote kosten, boekwerken van allerlei soort en formaat te verzamelen. Alles tijd en geld verloren! Voor eenige schellingen staan tegenwoordig alle boekerijen der wereld te uwen dienste. Waar is de wetenschap, die men thans in weinig uren niet volkomen kan aanleeren? - De doode en levende talen? De grootste spraakkundigen ontsluiten u elke week, nagenoeg om niet, hare geheimen en schoonheden. - De wetten? In vier bladzijden vindt gij dezelve verklaard met eene helderheid, die den meest benevelden geest doordringt en de vlugtigste oplettendheid vestigt. - De sterrekunde? Zij neemt, om u te lokken, de aanvalligheid aan van den roman. - De geschiedenis? Men biedt haar u zoo fraai en lagchend aan, en dat alles voor een penny (een stuiver)! Voor een' stuiver slechts kunt ge uitstekende aardrijkskundigen worden; voor een dubbeltje erlangt ge zeer voldoende kennis van de ontleedkunde. Heeft de muzijk voor u eenige aantrekkelijkheid, ge hebt maar te spreken: het moge een' paganini jaren vlijts en sommen gelds gekost hebben, om op ééne snaar te leeren spelen; welaan, in een paar weken openbaart het Magasin Musical u al hare geheimen: voor hoeveel? voor drie stuivers! - Inderdaad, eene allerstreelendste gewaarwording bevangt ons, wanneer wij bedenken, dat men tegenwoordig de kruidkunde, de dierkunde, den tuinbouw enz. enz. in den grond zich kan eigen maken voor de waarde van twee en een' halven stuiver elk, en dat men voor eene halve kroon eene wandelende Akademie kan worden! o, Gij allen, wien het thans vergund is tot de fontein der wetenschap te naderen, haast u, uwen dorst te lesschen met hare zuivere wateren; maar wacht u, op te klimmen tot de oorzaken, waaraan gij een zoo groot geluk te danken hebt! Helaas! in de omwenteling der Letteren, gelijk in de staatkundige omwentelingen, speelt persoonlijk belang de hoofdrol. | |
[pagina 483]
| |
Dit, gepaard met bijkomende omstandigheden, dit was het, wat het aanzijn gaf aan het Penny-Magazine, sedert gevolgd door eene menigte andere, gebouwd op denzelfden grondslag, zoo wel in Engeland, als op het vaste land. Maar tot dusverre, hoewel de keus der stukken zoo wel als de prenten veel verloren hebben van hunne vroegere verdiensten, handhaaft het genoemde Magazijn nog altijd zijne opperhoofdigheid in de goedkoope Letterkunde. Het telt thans 160,000 inteekenaars, en men berekent, dat de winst in 1833 is geweest 15000 pond st. [f 180,000.] Wel is waar, de eigenaars van het genoemde Magazijn trekken groot voordeel van hunne prenten, van welke zij, door eene nieuwe uitvinding, afdruksels in metaal weten te maken, die zij verkoopen aan het Magasin Pittoresque te Parijs, aan het Pfennig-Magazin te Leipzig, aan eene dergelijke onderneming te Florence [desgelijks aan die te Amsterdam]. Zij zenden daarenboven naar Noord-Amerika een compleet exemplaar van hunne verzameling in lood afgegoten, waardoor zij het zware regt van 33 percent weten te ontduiken, door het Amerikaansche Gouvernement van den invoer van Engelsche boekwerken geheven; en te New-York kan men, in spijt van de duurte van arbeidsloon en papier, een Penny-Magazine uitgeven voor twee centen. Men ziet de goedkoope Letterkunde den ganschen aardbol doorloopen: Rusland zelf, in weerwil van zijne Douanen en zijne Censuur, heeft de besmetting niet kunnen ontgaan; een Magazijn van twee stuivers verschijnt thans te Petersburg. Hoewel men geenszins kan loochenen, dat deze soort van geschriften, wél bestuurd, grooten invloed, kan oefenen op de beschaving, is echter de gang der wetenschappen en kunsten steeds langzaam, en kan geen toereikend voedsel verschaffen aan de onverzadelijke gulzigheid der goedkoope drukpers. Vanhier, dat de uitgevers, verpligt hunne kolommen, hoe dan ook, te vullen, schier alle oude vodden hebben opgerakeld; binnen weinige maanden hebben de twintig Magazijnen, die te Londen uitkomen, elkander onophoudelijk in de wielen rijdende, al de takken van den Magazijnboom geplonderd. Maar, naardien elke cirkel beperkt is, en zij, om populair te zijn, steeds onderwerpen moeten kiezen, die binnen het bereik zijn van alledaagsche bevatting, worden de bouwstoffen dagelijks schaarscher, zoodat zij welhaast zich zullen moeten bepalen tot het uitgeven van een prullig mengelmoes. | |
[pagina 484]
| |
Vanhier, dat het aanzijn dier ondernemingen in het algemeen slechts voorbijgaande is. Hoeveel Touristes,Ga naar voetnoot(*) wier reis reeds bij het uitzeilen een einde nam! hoeveel Etoiles, die niet schitterden! hoeveel Gazettes de Santé, die van gebrek omkwamen! hoeveel onder brommende titels vermomde letterdieven, voor welke de uitgevers het motto hadden behooren te plaatsen: Ex rapto vivimus! Eenige boekhandelaars, verschrikt door dien zondvloed van goedkoope ondernemingen, hebben zich willen verzetten tegen die voor hen zoo verderfelijke overstrooming. Vruchteloos zoo wel als nutteloos pogen! Zij brengen de kiem van haar verderf met zich mede. De uitgevers hebben slechts één doel, - spoedig fortuinmaken. Eenigen zijn daarin geslaagd; het grootste deel heeft zich geruïneerd: nog eenige jaren, en er zal van die gansche goedkoope Letterkunde niets overblijven, dan de herinnering aan haar voorbijgaand bestaan. Niet iedereen weet, welk een verschil er bestaat tusschen de onkosten eener gewone uitgave en die der zoogenaamde goedkoope. Het is zeer aanmerkelijk. De man van letteren, geroepen tot daarstelling van, of medewerking in een werk, eigenaardig geschikt om alleen of hoofdzakelijk in geletterde kringen rond te gaan, eischt eene grootere belooning, dewijl hij verpligt is, aan zijnen arbeid meer zorg te besteden, dan aan dien, bestemd voor eene goedkoope onderneming: de papierkooper, die de beste soorten levert; de drukker, die voor eene fraaije letter en keurigen druk heeft te zorgen, doen zich daarnaar ook betalen; de boekverkoopers, die vooruit weten, dat zij slechts een betrekkelijk klein getal exemplaren kunnen slijten, verlangen een buitengewoon rabat. Alles loopt dus zamen, om de uitgave van een degelijk werk te bezwaren, wil men te dezen met gemoedelijkheid te werk gaan en iets goeds leveren. Geheel anders is het met de goedkoope Magazijns gesteld, waarin zeven achtste der artikelen bestaat in uittreksels uit oud en nieuw, rijp en groen, waarvan het papier enz. van veel minder alooi is, en waarbij de geringe prijs het debiet begunstigt, en dit, omgekeerd, dien lagen prijs mogelijk maakt. Men bedenke, dat de uitgevers van het Penny-Magazine 70,000 exemplaren moeten slijten tot dekking hunner onkosten. Welk wetenschappelijk of eigenlijk letterkundig werk, in den tegenwoordigen staat der maat- | |
[pagina 485]
| |
schappij, zou bij mogelijkheid in zoo grooten getale te debiteren zijn? Twee- à drieduizend is [in Engeland] van dusdanige werken al een goed vertier. Van de tijdschriften heeft de Edinburgh Review een gemiddeld debiet van 8000, de Quarterly Review van 6000 exemplaren. Ongetwijfeld behoort er schranderheid en stoutmoedigheid toe, om zich in het veld der goedkoope ondernemingen te wagen. Maar deze hoedanigheden zijn niet zeldzaam in dezen tijd. Wat onderneemt men tegenwoordig niet al! Men vindt speculanten voor alles en in alles. Men neemt aandeelen in het ontginnen van mijnen, die niet bestaan; men sluit leeningen voor bankbreukige Gouvernementen; men bezoldigt de legers van een' Vorst zonder Koningrijk; men bevolkt landen, waar de uitgewekenen niet bestand zijn tegen het klimaat, enz. enz. Wat zou dus verhinderen, dat men eveneens te werk ga en speculere met wetenschap en letterkunde? Onze Eeuw is eene Eeuw van proefnemingen. De onderneming te dezen is dan ook met geestdrift begonnen. Ongelukkig heeft men dezelve willen uitstrekken tot de meest verhevene voortbrengselen van den menschelijken geest: ziedaar het kwaad, ziedaar de klip! Alleen voor den gemeenen man kan de goedkoope Letterkunde heilzaam zijn. Maar men wil zich binnen deze grenzen niet beperken; men voedt den dwazen trots, om dezelve aan het hoofd der beschaving te willen plaatsen; en de uitvoering van dit denkbeeldig ontwerp, aan onbevoegde handen toevertrouwd, kon niet dan bespottelijke resultaten opleveren. Inteekenaars, verlokt door den geringen prijs, maar vooral door de weidsche aankondigingen, boden zich weldra aan, maar kregen er spoedig eene walg van. Zij keeren weder tot hunne oude vrienden, die, op eene regtschapene wijze, voor hun vermaak zoo wel als hunne kennis plagten te zorgen. ‘Wij willen - dus spraken zij - ons niet langer veroordeeld zien, om voor de twintigste maal opgewarmde geregten te herkaauwen, die ons als nieuw en versch worden opgedischt; onze oogen zijn afkeerig van dat gele papier, van die dubbele kolommen, gevuld met microscopische letteren, op een bastaard-formaat zaamgeperst! Beschikt over onze beurs, en verschaft ons de genietingen van weleer, zoo levendig en zoo zuiver; wij hebben er wel eenige guldens voor over; bezorgt ons, als voorheen, de geleerde Quarterly-, de scherpzinnige Monthly Review en andere degelijke tijdschriften en boekwerken!’ |
|