Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHuurhuizen.Nadat wij eenige weken in New-York rondgezien en berigten ingewonnen hadden, welke echter niet zeer tot genoegen uitvielen, besloot mijn man evenwel, ons voorgenomen plan verder ten uitvoer te brengen, en van den schoonen herfst gebruik te maken tot het doen van eene reis in het binnenland, om aldaar landerijen, welke te koop waren, te bezigtigen. Ik wilde intusschen in de stad blijven en eene kleine woning betrekken. Men is meestal genoodzaakt, een geheel huis te nemen, als men niet onder de laagste volksklasse, het uit- | |
[pagina 419]
| |
schot van alle werelddeelen, of onder het gezucht van geheel verarmde lieden het leven wil doorbrengen. De huizen worden gewoonlijk van den eersten Mei tot denzelfden dag van het volgende jaar verhuurd. Om niet lang op straat rond te dwalen, gingen wij naar een zoogenaamd bureau. Een Mulat stond aan het hoofd van dit ambt, gelijk hij het noemde. Hij liet ons terstond een' halven dollar voor inschrijvingskosten betalen, ofschoon geene pen op papier kwam. De man verzekerde, ons naar wensch te kunnen bedienen, en gaf ons een' kleinen Mulat, als geleider, mede, om ons de vrije woningen aan te wijzen. De knaap liep met ons straat in straat uit, tot dat hij eindelijk een plakschrift op eene deur vond en terstond hard aanklopte. Het huis was eerst over vier weken te betrekken, en dus ging de togt verder. Weldra bemerkten wij, dat onze leidsman niet meer wist, dan wij zelven. Wij gaven hem dus een' schilling en wilden hem laten gaan. De knaap eischte nog drie schillings voor tijdverzuim. Lagchend weigerden wij hem dezelve, en hij verwijderde zich. Maar nog denzelfden avond kwam een geregtsdienaar, welke de geweigerde drie schillings en bovendien anderhalven dollar voor onkosten van ons vorderde. Tegenpraten hielp niet - wij moesten dus betalen. Eer het aan iemand wordt toegestaan, een huis te bezigtigen, moet hij eene soort van verhoor bij den eigenaar ondergaan. Dezelve doet gewoonlijk de volgende vragen: Hoe lang zijt gij reeds hier? Welke bekenden hebt gij hier? Wat is uw bedrijf? Van waar komt gij? Hoe lang wilt gij hier blijven? Hoe sterk is uw gezin? Hoe veel kinderen? Hoe oud ieder? Hebt gij geld in de bank? Hebt gij koopwaren? enz. Valt een enkel antwoord niet naar zijnen wensch uit, zoo zegt hij terstond: Het zal niet aangaan. En dan is er geen woord meer uit hem te krijgen; hij zet zijne huiselijke verrigtingen voort, als ware er niemand bij hem. Doch is hij met de opgave tevreden, dan wordt hij terstond spraakzaam, vriendelijk, dienstvaardig, voorkomend, zelfs vrolijk en aardig, tot dat de overeenkomst getroffen is; maar dan neemt zijne gedienstigheid ook weder op eenmaal een einde - de koude, weinig sprekende Amerikaansche Gentleman is wederom daar, tot aan den bepaalden termijn, wanneer hij komt en vraagt, of men nog een jaar wil blijven. Wanneer men eenige huizen bezigtigd en eenige verhooren ondergaan heeft, gevoelt men weinig lust, om verder te zoe- | |
[pagina 420]
| |
ken. Men grijpt dus maar toe, als men slechts eenigermate kan denken, eene tamelijke woning gevonden te hebben. Ook zijn de huizen, met geringe uitzonderingen, allen vrij gelijk gebouwd: twee kamers op de eerste verdieping, even zoo vele gelijkvloers, en twee onder den grond, waarvan een de keuken is, maar licht genoeg en gerijfelijk; achter het huis een kleine tuin met een' regenwatersbak en een op het aanzien aardig tuinhuisje, maar dat eigenlijk een geheim gemak is. Gebouwen, waarin men winkels vindt, hebben eene verdieping meer. Zoodanig zijn de huizen, zoodanig de bewoners en eigenaars, van Flattsburg tot New-Orleans, van Boston tot aan Jefferson-City aan de Missouri; overal ziet men in het stoffelijke en zedelijke eene groote gelijkheid. Men vindt in New-York ook gebouwen van vier, ja meer verdiepingen; maar deze zijn eigenlijk bergplaatsen voor den handel in het groot, welke buiten het kantoor geene stookplaats hebben. Over het geheel wordt er niet hecht getimmerd, en de spaarzaamheid in dit opzigt te ver gedreven. In 1830 liet een rijk koopman alhier een zes verdiepingen hoog magazijn bouwen. De muren hadden slechts een' halven steen dikte. Om ruim driehonderd dollars te bezuinigen, had de man het gebindte en de balken niet op de gewone wijze laten bevestigen. Hij beredeneerde, dat het gebouw door eigene zwaarte vastheid genoeg zou bekomen; en te dien einde bestemde hij de bovenste verdieping voor de zwaarste goederen. Binnen zes maanden stond dit magazijn; het prachtig ingerigte kantoor wemelde van schrijvers; dagelijks werden ijzerwaren omhoog geheschen. Dit ging eene week lang goed. Maar op eenen avond ten vijf ure, als de kantoorbedienden, op één' na, naar huis gegaan waren, stortte plotselijk het gansche gebouw in. Zes of zeven personen geraakten onder het puin. Alle nieuwspapieren riepen het wee uit over den eigenaar: zoo schandelijke karigheid moest voorbeeldig gestraft worden. Maar weldra was alles weder stil. In Amerika is de wet alles; het geld alleen staat boven dezelve. | |
Opvoeding.Wanneer men de menigte van opvoedingsgestichten voor jonge Ladies ziet, en vooral, hoe velerlei daarin geleerd wordt, zoo begrijpt men naauwelijks, hoe het gezellig onderhoud in dit land zoo eentoonig en vervelend zijn kan. In alle deze scholen wordt, behalve het Engelsch en Fransch, ook | |
[pagina 421]
| |
het Spaansch onderwezen; rekenkunde, geschiedenis, oude en nieuwe aardrijkskunde, fabelkunde, natuurlijke historie, kruidkunde, algebra, meetkunde, scheikunde, oefeningen in stijl, fraaije letteren, dichtkunde, wijsgeerte, redekunde, oude en nieuwere schrijvers worden behandeld; sterrekunde is een hoofdvereischte, en ook de ontleedkunde wordt vooral door de lieve meisjes bestudeerd. Dans, declaméren, schilderkunst, klavier, harp en gezang worden op deze vrouwelijke Akademiën met groote vlijt en voortreffelijk gevolg beoefend, zoo men namelijk geloof mag slaan aan getuigschriften en eereprijzen, met welker uitdeeling men echter een weinig te kwistig schijnt te werk te gaan. Bij een bezoek, dat ik in de meest beroemde school van dezen aard deed, viel bijzonder mijne opmerkzaamheid op een meisje van omstreeks vijftien jaren. Zij droeg een groot eereteeken, met het omschrift: Wetenschap der menschelijke Anatomie. In het midden stond: Prijs voor de grootste vlijt. En de vrouw, die aan het hoofd der Inrigting stond, verzekerde mij in allen ernst, dat de jonge Lady telkens dezen prijs behaalde. Ik dacht bij mijzelve, dat ik mijne dochter nooit in verzoeking wilde brengen, om zoodanigen eereprijs te verdienen; nogtans prees ik het zoo leerzame meisje en de veelomvattende Inrigting. Terstond hield men mij voor eene diepdenkende vrouw, en liet mij huis en tuin doorwandelen, zonder zich verder om mij te bekommeren. Het geringste teeken van afkeuring wordt den vreemdeling in Amerika, waar men van de hoogste volkomenheid der natie in alles zoo regt innig overtuigd is, nooit vergeven. Deze overtuiging, of liever deze waan, maakt de Amerikanen tot het gelukkigste volk der aarde, naar hunne meening althans, en vergoedt hun werkelijk alles, wat hun nog ontbreekt. Terwijl ik het huis doorkruiste, kwam ik voorbij eene openstaande kamer. Daar zat een meisje aan het klavier en speelde naar hartelust; achter haar was de leermeester gezeten, die een nieuwspapier las, en van tijd tot tijd uitriep: Bravo! regt goed! speel slechts verder. Eene andere kamer had tot opschrift: Museum. Dit was het pronkstuk, het fraaiste vertrek van het gesticht. Hier werd alle drie maanden onderzoek gedaan naar de vorderingen. Hier was alles ingerigt, om het oog der ouders te verbijsteren, ten einde deze hunne kinderen naar eene zoo voortreffelijke school mogen zenden. De boekerij bevat een paar | |
[pagina 422]
| |
honderd banden, waaronder misschien vijftig Bijbels. De wanden zijn met vele, deels prachtige, landkaarten behangen, maar alle van de Vereenigde Staten. Men liet mij voorbeelden van schoonschrijven zien en ook eenige teekeningen, welke laatste echter weinig te beduiden hadden. Eenige chemische toestellen, mathematische instrumenten, een teleskoop, aardgloben van verschillende grootte versieren de kleine zaal, in welker midden een zeer goed planetarium prijkt. Eene groote glazen kas bevat eene kleine verzameling van Noord-Amerikaansche delfstoffen, benevens eenige juist niet zeldzame schelpen, en anatomische praeparaten in was, welke zeer fraai en duidelijk zijn. Des avonds was er bal; dat wil zeggen, de meisjes kwamen bij elkander in eene groote kamer, welke tot opschrift heeft: Dans-Akademie. Aan het boven- en benedeneinde der zaal brandde eene smeerkaars, en eene derde stond in het midden op den grond. De Amerikaansche dansmeester kraste op eene viool, zijne vrouw zong, en beide sprongen rond, alsof zij van de tarantula gebeten waren. De dansmeester, die te gelijk krijgsman en wel majoor was, kommandeerde de toeren; maar slechts weinig meisjes deden mede - de meesten zaten stil, met een trotsch, meer of min spottend voorkomen, tot dat de afgebrande kaarsen een einde aan het zoogenaamde bal maakten. Naar deze voornaamste Akademie of school voor jonge jusvrouwen zijn de andere gestichten ingerigt en trachten dezelve te evenaren; gelijk men dagelijks uit aankondigingen in de nieuwspapieren kan vernemen. Elk berigt van dien aard eindigt met de verzekering, dat de lessen juist eenen aanvang nemen. Intusschen kan geen ondernemer hopen, dat hij zijne leerlingen langer, dan twaalf weken, zal behouden; want het behoort tot den roem eener goede opvoeding, dat een meisje twintig tot dertig scholen heeft bezocht. Een algemeene grondregel dezer gestichten is, de bekwaamheden der kweekelingen steeds enkel door aangename middelen te ontwikkelen. Dus wordt alleen geprezen; berisping kunnen deze teêrgevoelige schepseltjes niet verdragen - zij zouden bij de minste bestraffing op staanden voet de school verlaten, en dezelve het vertrouwen geheel doen verliezen. In de jongensscholen handelt men met vrij wat meer nadruk. De hand des meesters is hier steeds gewapend met een' rotting, welke ten minste een' halven duim dikte heeft, en | |
[pagina 423]
| |
tot eene dubbele dienst, om te wijzen en om te dreigen, onophoudelijk in beweging blijft. Voorts is in het onderwijs eene groote eenzijdigheid en bekrompenheid op te merken. Zoo verstaat men b.v. door Nieuwe Geschiedenis alhier de Geschiedenis der Vereenigde Staten, en wat Oude Geschiedenis heet, is een uittreksel uit de Romeinsche Geschiedenis, van romulus tot aan konstantijn den Grooten. Met bestraffingen zijn de meesters op deze scholen niet karig. Gelijk geen meisje zonder eereblijk, zoo komt geen knaap zonder blaauwe vlekken te huis, en vooral de leerlingen in vreemde talen ontvangen een ruim aandeel. Zoo Spartaansch worden de knapen behandeld; terwijl men ten opzigte der meisjes eene teederheid in acht neemt, welke de hoogste hoffelijkheid der oude Riddertijden eere aangedaan zou hebben. Prijzenswaardig zijn de vele armenscholen, alwaar de kinderen onderwijs in de Godsdienst, in lezen, schrijven, rekenen en in de aardrijkskunde, voor zoo veel Noord-Amerika betreft, ontvangen, en dus, voor niet, ten naastenbij even zoo veel leeren, als die der rijksten met groote kosten. Deze scholen bestaan meerendeels uit vrijwillige giften, welke bij openbare examens door degenen, die dezelve bijwonen, in een daartoe geplaatst bekken geworpen worden. Vertoont zich misschien bij zulke gelegenheden ook Amerikaansche praalzucht, deze wordt dan toch dienstbaar gemaakt ter bevordering van eene zeer nuttige zaak.
(Het vervolg hierna.) |
|