Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 416]
| |
meesterknecht op eene drukkerij wordt als leerling besteld bij een' graveur op staal. Wat liet zich, onder dusdanige omstandigheden, van hem anders verwachten, dan een gewoon werkman? Op zekeren dag ziet hij, op een echt Engelsch volksfeest, een' twist tusschen twee drinkebroers, die de een den ander', met eene bierkruik, een' geweldigen slag toebrengt. De afgrijselijke gelaatsuitdrukking van den bloedenden gewonde wekt het satiriek genie van den graveursleerling. Hij schetst de monstreus belagchelijke caricatuur, voelt zijne roeping, en - Engeland bezit zijnen hogarth! De hartstogten, ondeugden, spelen, wederwaardigheden en tegenspoeden der gemeene volksklasse hadden hunnen schilder gevonden. Maar welk een afstand nog van den roem en de fortuin, hem voorbehouden! Hij worstelt met het gebrek, met de behoefte. Om twintig (Eng.) schellingen door zijne hospita geplaagd, wreekt hij zich, door eene pikante caricatuur van haar te maken. Hij schildert uithangborden, graveert adreskaartjes, familiewapens, boekentitels, vignetten, bloem- en loofwerk. Hij is de werkman der boekverkoopers. Steeds dezelfde armoede, dezelfde onbekendheid. Hij telt reeds negenentwintig jaren, en roem en fortuin blijven doof voor zijne regtmatige aanspraken. Er verschijnt eene uitgave van het dichtstuk Hudibras met platen. Die platen zijn van hogarth. Men herkent in hem een' callot - een' toekomstig' overwinnaar van callot: de vermaardheid is daar; de armoede wijkt. Hogarth, met zijn krijt of zijn penseel in de hand, is een shakespeare in het koddige; een Wijsgeer, somwijlen wat grof (cynisch) in de uitwerking, maar altijd zedelijk in de gedachte. Scherp en diep waarnemer, nam hij nu eens de Allegorie te baat, en schilderde, voor de zaal der Vauxhall van Spring-garden, de vier deelen van den dag, de bezigheden, de vermaken, die denzelven vervullen, en schreef tusschen den wijzer van een uurwerk en den rook van een' schoorsteen de zinspreuk, welker ernst hier satire | |
[pagina 417]
| |
werd: Sic transit gloria mundi! Dan weder maalde hij, in zes platen, het leven eener lichtekooi, in al deszelfs wisselingen, van eene kroeg in Yorkshire in een logement te Londen, van een prachtig hôtel op eene vliering, van een openbaar huis in eene gevangenis, en eindelijk van het gasthuis naar het graf! Schilderde hij eene kerk van binnen, hij vertoonde ons de fijnen van professie, geknield in de houding van de grootste aandacht of algeheele zelfverzaking, en over de armbos maalde hij - een spinneweb! Thans was zijn roem gevestigd. Opgewonden en stout geworden door zijn gelukkig slagen, werd hij een aristophanes. Zijne caricaturen werden portretten, nu van Magistraatspersonen, dan van andere groote personaadjen; en hij deed te hunnen koste lagchen. In een vrij land levende, vormde hij eene Oppositie met zijn penseel, gelijk de Dagbladschrijvers met hunne (wel eens giftige) pen. Zoo groot was zijne faam, dat zijne schetsen tot naar China geraakten, waar men dezelve op porseleinen theekoppen overbragt. Lavater vooruitstrevende, maalde hij de gelaatstrekken der menschelijke karakters. Zijne zes platen van het huwelijk naar de mode leverden het onderwerp tot eenen Roman en een Tooneelspel. In stede van, gelijk de beroemde Britsche Afgevaardigde martin, voordragten in het Parlement te doen ter gunste der huisdieren, schetste hij tafereelen van wreedheid, zoo roerend, dat een voorbijganger op Londens straten, een' karreknecht een zijner paarden ommeêdoogend ziende slaan, uitriep: ‘Ellendeling! kent gij de plaat van hogarth niet?’ Zich niet vergenoegende met het graveerijzer uit te munten, nam hij de pen te baat, en schreef een vernuftig werk, Ontwikkeling van het Schoonheidsgevoel. Hij was de vriend van fielding en van garrick, en evenaarde hen in talenten. Fielding stierf, zonder dat er een portret van hem bestond. Garrick, die een gelaat naar welgevallen konde aannemen, | |
[pagina 418]
| |
zoo bewegelijk waren zijne trekken, deed die van den Schrijver van Tom Jones op zijn gelaat herleven; en de schilder, zich op staanden voet voor de nakomelingschap meester makende van deze voorbijgaande opwekking, daargesteld door de onbegrijpelijke buigzaamheid der gelaatsspieren van den Acteur, vereeuwigde die, als 't ware, op het doek. Hij maalde zichzelven, de Muze des Tooneelspels schetsende, welke hem zoo vaak de kleuren voor zijn palet mengde. Kort vóór zijn afsterven, ten gevolge van eene slagaderbreuk, schetste hogarth zijn laatste werk, zijn kunstenaars-testament. Deze arbeid, het einde aller dingen geheeten, vertoont ons de beeldtenis van den Tijd, op de overblijfsels van zuilen liggende te rusten. Men verhaalt, dat hij, dit tafereel voltooid hebbende, zijn palet verbrak, en uitriep: ‘Ik heb afgedaan!’ Zoo riep de oude zwaardvechter van virgilius, den palm der overwinning ontvangende, uit: Hic caestus artemque repono! Men rigtte hem eene gedenkzuil op te Chriswick, en, wat nog grootere eer is, horace walpole was zijn levensbeschrijver. |
|