Zeldzame redding.
(Uit gourloy's Tafereel van Opper-Kanada, zeer onlangs te Londen in 't licht verschenen.)
Een reiziger was in een der overoude en ongebaande bosschen van Opper-Kanada verdwaald geraakt. Hij beklom een' hoogen boom, ten einde de omstreken te kunnen overzien, en alzoo eenen uitweg te zoeken. Door herhaalde inspanning zijner reeds afgematte krachten uitgeput, verloor hij het steunpunt, en zakte onverhoeds in de holte des vermolmden stams neder. Elke poging, om daaruit weder op te klimmen, was vruchteloos, daar hij, van wege de enge ruimte, geen houvast aan de steile wanden konde krijgen. Alle hoop was verloren, om zich weder op te heffen, en hij sidderde bij de ontzettende gedachte van hier den hongerdood te zullen moeten sterven. Hij bad God om een spoedig levenseinde, en hief daarbij zijne oogen uit den hollen stam naar den hemel, dien hij helder boven zich zag schitteren. Eensklaps verduisterde dezelve, en een zwarte klomp daalde in den stam neder. Het was een beer, die waarschijnlijk denzelven tot zijn nachtverblijf gewoon was te bezigen. In zijne wanhoop vatte hij met beide handen een' der achterpooten des ondiers, en klemde zich aan denzelven, met inspanning zijner laatste krachten, vast. De beer, verschrikt door den onverwachten greep, klom haastig weêr naar boven, en trok den in doodsangst aan hem vastgeklemden met zich uit diens kerker. Aldus gered, liet deze zijnen onwillekeurigen behouder los, die, blijde van dien last ontheven te zijn, haastig den boom verliet en in de struiken verdween. Zoo ontkwam de ongelukkige een' gewissen dood, vond gelukkig eenen uitweg, en keerde, meer dood dan levend, tot de zijnen terug.