| |
Verhaal van eene treffende gebeurtenis, in Mexiko voorgevallen.
Ik heb twee jaren in Mexiko gewoond. Ik werd toegelaten in de fatsoenlijkste kringen, in de tertulias van Vera-Cruz, Mexiko, Puebla en Guanaxuato. Opzettelijk bezocht ik alle openbare plaatsen, alwaar ik ten minste eenige trekken van het volkskarakter der bewoners van den Mexikaanschen Staat hoopte op te merken. Doch mijne pogingen bleven vruchteloos. Na een verblijf van twee jaren is het mij nog onmogelijk, over deze zoo zonderlinge bevolking mijn oordeel te zeggen, zoo veel afwijkingen en tegenstrijdigheden ontwaarde ik gedurig. Verbeeld u eene republikeinsche tint over aristokratische vormen gegoten; vrijheid en gelijkheid nevens slavenstand en regt van eerstgeboorte; eene geheel onbeperkte volksvertegenwoordiging, en te midden van zoo vele tegenstrijdige verschijnselen een koud ongeloof naast de ergste dweeperij. Bij zoodanige verscheidenheid kan men geene algemeene schets van het volkskarakter geven. Noch de ridderlijke trots van den Kastiliaan, noch de weekelijke achteloosheid van den Italiaan, noch de geestige vrolijkheid van den Franschman, noch de peinzende geaardheid van den Duitscher is den Mexikaan eigen; eene verwarde mengeling der gebreken en hoedanigheden van deze onderscheidene volken heeft aldaar plaats. Bij afwisseling ziet men nu eens dit, dan weder dat meer uitkomen. Juist hierdoor geraakt de waarnemer in verwarring, en kan bezwaarlijk opgeven, wat dan eigenlijk de bevolking in het algemeen kenmerkt.
De vrouwen zijn er schoon, maar hebben niet die zachte
| |
| |
teederheid, die innemende bevalligheid, welke de verdienste der Andaluzische vrouwen uitmaakt; zij schijnen zonder aandoeningen en voor alles onverschillig te zijn. De mannen, geheel onbeduidende wezens, houden zich slechts met ééne zaak bezig - met het spel. Gelukkiglijk doen de cigaren veel af in Mexikaansche gezelschappen; dezelve hebbende, behoeft men geen verstand te bezitten - het onderhoud bestaat in eene wisseling van woorden van één' lettergreep, teekens met het hoofd en wolken van tabaksrook. Niets verstandigs, niets edels, niets verhevens vertoont zich in deze geestelooze maatschappij; men schijnt niets hoogers, dan stoffelijke belangen, te kennen. De ridderlijke zeden der oude veroveraars zijn verdwenen. De vrouwen, wier onwetendheid groot is, hebben geen' invloed; en de mannen kennen geene andere drijfveer, dan hebzucht. Evenwel ontwaart men, te midden van deze algemeene zedelijke ontaarding, soms eenige trekken van sombere edelmoedigheid, eenige vonken van wilden moed, even als bij onweder de bliksem hier en daar in de dikke duisternis schittert. Gedurende mijne menigvuldige togten door dit land, ben ik meermalen getuige geweest van tooneelen, waarbij zekere verheffing van geest, een edeler gevoel, levendiger werkzaamheid zich vertoonden; en deze hoedanigheden staken dan geweldig af bij die gemeenheid van zeden, welke allerwegen is op te merken. In deze heete gewesten, waar de beschaving slechts in de eerste beginselen is, verwachte men geene zachtere zeden en bevallige manieren; hier woelen sterke driften; de werking van hevige hartstogten is geweldig en verschrikkelijk. Ik was meermalen getuige van zoodanige tooneelen. Één onder anderen maakte een' zeer levendigen indruk op mij.
Ik bevond mij te Vera-Cruz, en was op het punt, om naar Europa terug te keeren. Wachtende op het gelukkig oogenblik, dat ik aan boord zou kunnen gaan, wandelde ik langs de haven. Het was een schoone morgen. Ik zag de geel en rood geverwde sloep van het Mexikaansche fregat Libertad varen naar een klein eiland, dat Ile des Sacrifices wordt genoemd; een akelig oord, zoo als trouwens de naam reeds aanduidt. Eenen handelaar uit de stad, welke mij vergezelde, vroeg ik, wat daar moest gebeuren.
‘Kom,’ zeide hij, ‘volg mij, zoo gij het verlangt te weten. Gij zult getuige zijn van een schouwspel, dat in
| |
| |
uwe ziel een' diepen indruk zal achterlaten.’ Dit zeggende, trok hij mij in een bootje, dat stillekens de sloep van het fregat volgde.
De zon schoot hare stralen zoo brandend heet op het water en op het land, dat alles, wat adem had, scheen te moeten bezwijken. Het kleine heuvelachtige eiland bestond uit los zand, en was het verblijf van hagedissen, havikken, eenden en van allerlei leelijk gedierte. Men vond er destijds eene bezetting van zes in lompen gekleede Mexikanen, drie of vier Negers, die op den grond lagen, en een paar kooplieden, welke, in lage hutten gehuisvest, aldaar slechte cigaren en nog slechteren brandewijn verkochten. Inderdaad, een fraai verblijf voor de gele koorts! een voortreffelijk tooneel voor de verwoestingen van de cholera! Overal was de grond wit van menschenbeenderen.
Men verbeelde zich niet, dat die sloep opgetuigd was naar het model van onze (Engelsche) sloepen, noch dat de Spaansch-Amerikaansche manschap onder zoodanige tucht stond, als bij ons plaats heeft. Een jong Zeeöfficier, het hoofd gedekt met een' stroohoed, waarvan de breede randen hem over het aangezigt hingen, lag uitgestrekt langs den voorsteven, met eene cigaar in den mond, wolken van rook naar den hemel doende opstijgen, en, zoo 't scheen, zich even weinig om de pest, als om zijnen pligt bekommerende. Zijn blaauw buisje was vastgemaakt met metalen knoopen, waarop de adelaar en slang van Mexiko stonden. Kwistige hoeveelheid van gouden boordsel versierde zijne wit kazimiren broek, welke de asch van zijne cigaar, door den wind afgewaaid, telkens smette. Een Engelsche matroos en drie halfnaakte personen, die er als wilden uitzagen, maakten het overige scheepsvolk uit; terwijl vier soldaten en een serjant, met het geweer in den arm, twee gevangenen bewaarden, welke op den bodem der sloep uitgestrekt lagen. Een dezer gevangenen speelde met de zwarte en gekrulde lokken van zijn verward nederhangend hoofdhaar; de andere was door een' diepen slaap bevangen. Zij hadden, zeide men, zich schuldig gemaakt aan overtreding van de wetten der krijgstucht, en wel aan verzet tegen een' Officier. Men bragt hen dus aan land, om hen dood te schieten.
Zoodanig werd althans de reden van hunne veroordeeling opgegeven; maar de gestrengheid, met welke men deze beide
| |
| |
personen behandelde, had eene andere geheime oorzaak. De Officier, die hen ter doodstraf overleverde, had van de zedeloosheid, welke in dit land heerscht, en van de hebzucht der inwoners gebruik gemaakt, om zich een aardig Mexikaansch meisje toe te eigenen, hetwelk de ouders, overgehaald en misleid door geschenken en fraaije beloften, aan diens bescherming toevertrouwd hadden. Reeds bijkans zes maanden bevond de jeugdige Mexikaansche zich in de magt van den zoogenaamden beschermer, toen pablo, haar minnaar, vernomen hebbende, wat er gebeurd was, zich als soldaat liet aannemen. Hij hoopte alzoo het verblijf van zijne geliefde weldra te ontdekken. Om nu te beter zijn doel te bereiken, nam hij dienst onder een regement Mariniers, waarbij de roover, naar zijne gedachten, zich moest bevinden, en werd terstond naar Vera-Cruz gezonden, alwaar dit regement in bezetting lag. Vera-Cruz is eene kleine, slecht bevolkte stad; het geschut van het fort van St. Jean d' Ulloa en de gele koorts hebben zamengewerkt, om het aantal der inwoners te doen verminderen. Pablo had derhalve niet veel moeite, zijn meisje te vinden. Onbekend bij den Officier, welke noch zijnen naam, noch zijne oude betrekking wist, kon hij menigvuldige zamenkomsten met zijne minnares hebben, zonder de minste achterdocht te verwekken.
Don josé, Kapitein der Zeesoldaten, werd bijna elke week op eene nieuwe schoonheid verliefd. Geen plan hebbende, om de verloofde van pablo aan hare familie terug te geven, wilde hij bovendien eene jonge vrouw van twintig jaren ontrooven aan een' zijner soldaten, welke haar teeder beminde. Perez - dus was de naam van den soldaat - had langen tijd gediend, en zijn oud Kastiliaansch bloed behoefde in edelheid niet onder te doen voor dat van Don josé zelven. Leugens, geschenken, kwellingen, beloften - alles was vruchteloos. Na veertien dagen lang blijken van minachting ontvangen te hebben van de jonge vrouw diens soldaats, eindigde Don josé zijnen schandelijken aanslag met eene schaking.
De Kapitein had perez op een ander schip, verre van de stad, gezonden. Deze vernam echter weldra, wat er gebeurd was. Regtmatig verlangen naar wraak vestigde zich diep in zijn gemoed. Hij bleef intusschen schijnbaar kalm, maar peinzend en zwijgend, als iemand, die een wél overdacht plan zorgvuldig verbergt in zijne ziel. Het toeval deed
| |
| |
hem aan boord van den Tampico den jongen pablo ontmoeten, die even ongelukkig was, en dezelfde grieven tegen den Kapitein had. Deze beide beleedigde personen verstonden elkander, en zwoeren, zich te wreken. - De dolk van perez werd op de borst van den Kapitein gerigt, die als door een wonderwerk den stoot ontweek; en, daags na dit voorval een bezoek bij de minnares van pablo willende afleggen, vond hij dezen jongeling voor de deur van het huis, waarin hij haar verborgen had. Pablo hield de sabel in de hand, en dreigde, den Kapitein te dooden. Don josé riep om hulp, liet pablo gevangen zetten, en bragt hem benevens perez voor eenen krijgsraad, die, zonder acht te geven op de gebrekkige en kwalijk voorgedragene verdediging der beschuldigden, hen beiden ter dood veroordeelde. Dit was de reden, dat men de twee ongelukkigen naar het eiland des Sacrifices voerde, alwaar zij doodgeschoten moesten worden. Men zette dezelven met hunne wachters aan wal op dit woeste strand, waarna de sloep zich verwijderde.
(Het vervolg en slot hierna.)
|
|