Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 385]
| |
‘gelijk hunne thee- en punch- en andere gezelschappen; immers zij kennen gevaar noch moed, noch eenige andere groote eigenschap, welke mij mijne leeuwen en tijgers inboezemden.’ Aan de kolommen van den schouwburg, of het Circus, van franconi las ik: Première Représentation de Monsieur martin, etc. Martin, die den naam van Natuuronderzoeker zoo zeer verdient als eenig Geleerde, en wiens naam alreeds eene Europesche vermaardheid heeft verworven, zou dáár met de meest verscheurende dieren vechten; terwijl de schouwplaats, even als bij elke andere vertooning, slechts door voetlicht en Orkest van het publiek zou gescheiden zijn. Ongeloofelijk waagstuk! Doch het was zoo. Hij gaf zelfs meer, dan hij beloofde. Ziehier, mijn Vriend, een kort verslag van hetgeen ik aanschouwde. Verbeeld u, hoe ik huiverde, toen ik, vlak achter het Orkest gezeten, de vertooning in hare kolossale schoonheid voor mij zag! Ja, nog op dit oogenblik verwondert het mij, dat de Orkestmeester daarbij de maat behield, de Violisten bedaardheids genoeg bezaten, om hunne snaren te strijken, en de groote bas, om den leeuw na te brommen. Ik erken, dat hunne, voor 't minst schijnbare, gerustheid mij bemoedigde; ook door de gedachte, dat, zoo de herkulische Akteurs eens goedvonden den beest te spelen, de Heeren Muzikanten, in allen gevalle, het eerst aan de beurt lagen; terwijl ik mij de contrebas bereids tot een klein bolwerk had uitgekozen! Ten einde der vertooning eene Parijsche lengte en breedte te geven (de Parijzenaar is gezet op korte kerkdienst en langen schouwburggang) en des te meer te imposeren, had de Heer martin tevens gezorgd voor het meestmogelijk contrasterends. Bij afwisseling verscheen hij met zijne beesten en met de Dames romanino, welke hier, sinds eenigen tijd, als danseressen op het ijzerdraad, het publiek bekoorden door den zwijmel der Bevalligheden, zich Artistes Orichalciennes noemende, en zelfs eenmaal met de uitgelezenste paardrijders van franconi. Na den eersten Bajadère-dans, verscheen martin met eene tienjarige leeuwin in eene Oostersche wildernis, om met haar den Romeinschen kamp van een' tot de Arena verwezen' slaaf aanschouwelijk te maken. Hij kwam geheel naakt, uitgenomen den heupgordel, en was met eene speer en eenen dolk gewapend. Ontzettend brulde het dier, zoodra het, van de tegengestelde zijde optredende, zijnen vij- | |
[pagina 386]
| |
and vernam; maar vruchteloos stelde het zich te weer, de speer omklemmende, die martin met gespierde armen naar willekeur losrukte en, met schijnbare woede, het dier in den geopenden muil stak. De grond beefde, de coulissen schenen te trillen, waar zich ditmaal geen sterveling waagde, om, gelijk gemeenlijk, het stuk van achteren te zien; martin en zijn leeuw waren geheel alleen, en zij verstonden elkander, even als een paar gewone tooneelspelers, die schermen. De kamp nam een einde, (en het hart klopte mij geweldig) toen de leeuw in ernst grimmig werd, en, verhit, met meer gewelds op zijnen man losging. Deze, zulks waarnemende, ontrukte hem ten laatsten male het wapen, en stiet het hem, met ongemeene behendigheid, zulkervoege in de keel, dat hij, als van den bliksem getroffen, terugdeinsde. Hierop beval hij het dier, door eenen wenk met oog en hand, zich over te geven, ongeveer gelijk een Oostersch Vorst zijnen hovelingen bevelen geeft; en terstond gehoorzaamde de Koning der Dieren, en legde zich neder, terwijl hij, in een lang, dof gehuil, zijne smart (over pijn of nederlaag?) uitte. - Het gebouw daverde van toejuichingen - evenwel niet vóór dat het scherm gevallen was, opdat de leeuw zulks niet als een hoon opnam en over de lampen sprong. Na een tweede divertissement der danseressen, en in hetzelfde oogenblik, dat deze van het ijzerdraad sprongen, verscheen martin met eene hyena voor het Orkest. Hij leidde het woeste beest aan een' dunnen ketting, gelijk een herder zijnen Phylax, en deed met hetzelve allerlei hondenkunsten, terwijl hij hem een stuk vleesch beloofde. ‘Blaet,’ zeide hij, ‘blaet als eene geit, dan krijgt ge een stuk!’ en het dier zette zich op de achterpooten en blaette: Mèh - mèh! Nadat hij nog velerlei kluchten had verrigt, en ons een paar malen, zijne hand in deszelfs bek leggende, des hyena's tanden had laten zien, droeg hij hem, onder zijnen arm, als een lam, van het tooneel. Even als in den staat der onschuld van het eerste menschenpaar, zoo leeft deze man in vreedzame, broederlijke gemeenschap met den schrik der Natuur. Mensch, leeuw en tijger onder éénen boom. Hij slaapt op den nek des leeuws, terwijl de tijger beide pooten om zijnen hals slaat en met zijn hoofdhaar schijnt te spelen. Hij zet zich, als een vermoeide herder, neder, en beveelt de dieren te gaan | |
[pagina 387]
| |
liggen aan zijne voeten, en hunne koppen vertrouwelijk naast elkander te vlijen. Hij zwaait de zweep, als regter over hen, bestraft hen, gebiedt hen zich van zijn aanschijn te verwijderen. ‘A la pénitence!’ roept hij den tijger toe, en dit schoone, gevlekte monster laat den kop hangen, en kruipt in een' hoek, alsof hij boete deed en om genade smeekte. Dit tooneel duurde meer dan een kwartier uurs. Ik heb opgemerkt, dat alleen de tijger zich aan kinderlijk spelende vertrouwelijkheid overgaf, en zijnen meester liefkoosde en omhelsde. Da leeuw, gelijk een fier en krachtvol man, gehoorzaamde noode en als zijns ondanks, en scheen daarbij, bedachtzaam, slechts met zijn belang te rade te gaan; meermalen zag hij, op den voorgrond gezeten, met een' versmadenden blik, op de hondsche vleizucht zijns bonten nabuurs neder, en scheen ons allen uit te dagen, toen wij, onwillekeurig, hem daarover toejuichten. In het einde nam hij eensklaps eene zoo imposante houding aan, en maakte daarbij een zoo verdacht gebaar, dat aller polsen klopten, het handgeklap op eens verstomde, en eene doodsche stilte plaats greep. ‘Le lion se fache!’ riep eene stem uit de loges; ‘prenez garde au lion!’ In hetzelfde oogenblik riep martin met eene forsche stem: ‘Néron, tourne! Couche-toi à terre!’ en het oproer was onderdrukt, en de orde en persoonlijke veiligheid hersteld. De Parijzenaars moesten den man, die leeuwen en tijgers temt en ontwapent, tot Minister van Policie aanstellen; hij zou hun het geheim leeren, om de hydra der Revolutie te verstikken! Martin is een schoon, sterk man, een alcides, wanneer hij in zijn vleeschkleurd gewaad voor u staat, en zijne speer tegen den leeuw zwaait. Intusschen is hij op verre na geen rappo, en bezigt noch ongemeene kracht noch middelen. Hij heeft geen geheim, maar alleen zijn talent, zijne kennis en zijnen moed. Wie, buiten hem, waagde ooit, wat hij elk oogenblik waagt, voor de wetenschap - zijn leven? Wie, buiten hem, verachtte ooit zóó het gevaar, van een woudgedrogt verscheurd te worden? En hij doet zulks niet gewinshalve, want hij is een man van vermogen, maar uit liefhebberij en eigene aandrift. De dieren zijn zijne bibliotheek, de Menagerie is zijne studeerkamer. Hij besteedt veel aan fraaije of ook oude exemplaren. Hij verzorgt zijne beesten goed, en bestraft hen regtvaardig en wijs, gelijk een Despoot, die streng en mild tevens is. Vrees | |
[pagina 388]
| |
en schrik temmen en regeren in zijn Rijk. Zijne onderdanen weten, dat hij wreekt en beloont, en daarom gehoorzamen zij. Wachtte hen enkel straf, hij was verloren; maar nog meer, bijaldien zij altijd genade verwierven. Er ligt wijsbegeerte in dit regeringsstelsel der Dierwereld. Het ware te wenschen, dat martin zelf, de montesquieu derzelve, ten nutte der menschen, ons eens iets naders daaromtrent mededeelde.
Parijs, 15 Maart 1834. |
|