Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe grieven van den gemoedelijken portretschilder in een waar voorval aanschouwelijk gemaakt.o Schilderkunst! heerlijke kunst! Gelijk de schrijfkunst, vereenigt gij het tegenwoordige en afwezige, en zegeviert, als 't ware, over dood en graf. Vrienden, van ons gescheiden, stelt gij ons voor oogen; afgestorvenen roept gij in het leven terug. Balsem der vriendschap, verwezenlijkt gij de gedachte. Met welk eene verrukking staat de vriend voor de beeldtenis der getrouwe ziel, hem door den onverbiddelijken dood te vroeg ontrukt en eeuwig dierbaar aan zijn hart. Men aanschouwt den verheerlijkten, spreekt met hem, verlaat hem nimmer. o, Driewerf heerlijke kunst! Zal echter deze kunst den hoogsten trap der volkomenheid bereiken, waarvoor zij vatbaar is, dan moet zij waar en opregt zijn, gelijk de liefde of de vriendschap zelve, die haar te hulp riep. Wordt zij cijnsbaar aan grilligheid of vleijerij, dan verliest zij al hare waarde, en gelijkt de valsche tong, die niet dan bedriegelijke woorden spreekt. Hoe vele menschen worden er gevonden, die zichzelve misleiden en anderen trachten te misleiden, door hun ander Ik, de voorstelling van hun gelaat en gestalte, geheel onkenbaar te doen vertoonen! Aan hoogmoed of ijdelheid, aan | |
[pagina 343]
| |
den dwazen wensch, om te zijn, wat men niet of niet meer is, jong, fraai gevormd, rijk, enz. moet dit worden toegeschreven. Zoo worden werkelijke afbeeldsels gewrochten der inbeelding. De kunstenaar wordt middellijk of onmiddellijk tot ondergeschiktheid aan dit doel gedreven: want het wezen, door de natuur naar het uitwendige stiefmoederlijk bejegend, wil in zijn portret schitteren. Voor dit bedrog staan de grooten der aarde, die men, eerbiedshalve, geen aardsche grooten durft noemen, wel het meeste bloot, van wege hunne huwelijken bij procuratie. Men staat b.v. naar de hand eener Prinses. Zij waant, of poogt zich diets te maken, dat zij de gemalin eens helds zal worden. Tot vrijer in commissie wordt gemeenlijk een jong en schoon Edelman gekozen, hetwelk inderdaad in Diplomaten juist geen fijne staatkunde verraadt. In het schitterendst en smaakvolst gewaad ontvangt hij hare hand bij volmagt, en overhandigt haar, om de misleiding te volmaken, het met vonkelend gesteente omzette miniatuur-portret, in hetwelk de bruidegom, verjeugdigd, opgesmukt, met sterren en kruisen als bedekt, in volle glorie en majesteit verschijnt. De koninklijke of vorstelijke Doorluchtigheid verlaat het hof haars vaders, komt vol verwachting aan dat haars gemaals, wordt voorgesteld, werpt ter sluik een' bespiedenden, nieuwsgierigen blik op hem ..... welk een verschil! Zij ziet een' man, driemaal ouder dan zij, ontbloot van alle edele trekken; schoonheid, jeugd, waardigheid zijn verdwenen - deze waren alleen pluimstrijkende toevoegsels des hoofschen schilders. Voor de edele schilderkunst is die diep ingewortelde vleizucht eene ware pest; men vindt haar in alle landen en aan alle hoven; niet alleen wordt zij door de grooten, maar ook door kleineren gehuldigd. Kan men dan met deze dwaasheid de echte gelaatstrekken eens geliefden of hooggeachten persoons bewaren? En toch wil in de zoogenaamde groote wereld, zoo wel als in de middelklasse der maatschappij, elk zijn afbeeldsel hebben, maar tevens, natuur ten spijt, eene zekere mate van schoonheid; gelijk het volgende ware voorval bewijst. Een zeer rijk koopman te Londen, met name lovegain, kwam op den inval, zijn gelaat niet aan de toekomst te onttrekken. Hij was juist tot Alderman gekozen, en nu wilde Mistress lovegain hare gezelschapszaal met de afbeelding van haren gemaal versieren, levensgrootte, in het | |
[pagina 344]
| |
kostuum zijner nieuwe waardigheid. Zijn uiterlijk was zeer alledaagsch, en daarenboven had zijn gelaat eene onbeschrijfelijk gemeene, onedele uitdrukking. Zijn haar begon te grijzen; maar dit werd door poeder verborgen. Nu kwam men op het vernuftig denkbeeld, hem eene zwarte Brutus-pruik op te zetten, waarschijnlijk van wege zijnen pas verworven rang, veelligt ook om zijne republikeinschgezindheid zinnebeeldig uit te drukken. Zijne tint was donkerbruin, naar het gele overhellende, en het zwarte kleed, dat men hem wilde aandoen, moest de norsche uitdrukking zijns gelaats nog verhoogen. Met een ergdenkend, half gesloten oog, vooruitstekende lippen, en een' onmiskenbaren trek van onvergenoegdheid en menschenhaat, scheen hij het volmaakte evenbeeld eens aanklagers, steeds bereid om tegen de Regering op te treden, en op openbare plaatsen, in de burgerbijeenkomsten, in de klubs en kroegen tegen derzelver maatregelen los te donderen. In weerwil dezer natuurgebreken, wilde de nieuwe Alderman zijn afbeeldsel hebben, en beval den kunstenaar de grootstmogelijke gelijkenis aan. Mistress lovegain en hare oudste dochter verzochten hem, daaraan de meeste oplettendheid te besteden; de laatste voegde daarnevens, dat, wanneer Papa's portret haar geviel, zij haar best zou doen, dat den Heere vernis wierd opgedragen, eene familieschilderij te vervaardigen, waarin Papa en Mama met hunne vijf kinderen, de hond Cesar en een Neger, dien zij in dienst hadden, zouden paraisseren. Deze toezegging vuurde den kunstenaar aan; hij deed alwat zijne kunst vermogt, en het portret geleek dan ook zoo sprekend, dat de kinderen er van schrikten, de honden het aanblaften, en allen, die den Alderman kenden, bij den eersten aanblik terstond uitriepen: ‘Ah! dat is de Heer lovegain; sprekend!’ hoewel de Brutus-pruik en de ambtsrok geheel berekend waren hem onkenbaar te maken. Mistress lovegain, daarentegen, beefde van gramschap, zoodra zij het afbeeldsel zag. Het was, zeide zij, een karikatuur, een paskwil, veeleer het portret van den Jood shylokGa naar voetnoot(*), dan dat eens eerlijken koopmans. Nimmer zou dat schandaal over haren drempel komen. Het zou niet | |
[pagina 345]
| |
betaald worden; maar zij zou den schilder een proces aandoen. Een scheef been en eenigzins hooge schouder, die de man werkelijk had, vergrootten nog haren toorn; zij noemde den schilder een' onbeschaamden vlegel, dat hij zulke kleinigheden aan het licht bragt. De Heer vernis beloofde het been regt te maken, de schouders te effenen, en in de gelaatstrekken des Aldermans een welwillend lachje aan te brengen, dat den man intusschen geheel vreemd was; hij deed zelfs den voorslag, om poeder in de pruik te strooijen, ten einde het geheel een minder hard voorkomen te geven. Maar niets van dit alles was in staat, om de familie te bevredigen. Ook Miss lovegain was geweldig verstoord op den kunstenaar; zij verklaarde, dat zij Papa in 't geheel niet zou kunnen aanzien, zoo hij op dit afbeeldsel geleek. En het besluit was, dat de schilder van nieuws moest beginnen. Ook de Alderman was van dit gevoelen; en, ofschoon hij zeer bescheiden erkende, dat hij niet mooi was, voegde hij er echter nevens: ‘Ik wil mij laten hangen, zoo ik half zoo leelijk ben als dit portret!’ De arme schilder zette zich op nieuw aan den zuren arbeid, gaf aan Papa zulke fraaije beenen, als ooit een Iersch Edelman had gehad, schouders, die geen haarbreed verschilden, en wijzigde de harde gelaatstrekken van het oorspronkelijke, zonder zich al te zeer van hetzelve te verwijderen. (Mistress wilde echter de zwarte pruik behouden hebben.) Het afbeeldsel was fiksch geschilderd, en, hoe ook gevleid, toch zeer kenbaar; maar - een schoon man stelde het niet voor, en kon het ook niet voorstellen. De Alderman was nu regt voldaan, maar gaf echter zijne vrees te kennen, of zijne vrouw wel geheel van hetzelfde gevoelen zijn zou. De Heer vernis merkte zeer beleefd aan, dat hij nu voor éénen prijs twee portretten geleverd had; dat hij zulks met de meeste vlijt en oplettendheid had verrigt; dat allen, die ze gezien hadden, de gelijkenis volkomen hadden gevonden; dat kunstkenners van den eersten rang ze geprezen hadden, en dat hij bereid was, de stukken voor niet af te staan, bijaldien onpartijdige beoordeelaars, door den Heer lovegain zelv' te kiezen, de uitspraak dier kunstenaars en liefhebbers niet bevestigden. Men nam de proef, en elk gaf het den schilder gewonnen, uitgenomen Mistress lovegain en hare dochter. De eerste vroeg hem, of hij meende, dat zij ooit een zoo leelijk man | |
[pagina 346]
| |
zou getrouwd hebben, als dit portret; de andere riep uit, dat het eene onbeschaamdheid zonder weêrga was, en dat zij zich over haren Papa zou schamen, wanneer hij een zoo gemeen en onedel voorkomen had. De kunstenaar, op het gevoeligst gekrenkt, verzon thans een middel, dat haar beschamen, hem regtvaardigen moest. Hij zeide tot de beide verstoorde Dames, dat hij nog een derde portret wilde vervaardigen, en voor hetzelve, zoo zij daarover niet volkomen voldaan waren, geen cent zou vorderen. Door de geheel overeenstemmende getuigenis van zoo vele personen was nu de Alderman van de gelijkenis overtuigd; het herhaalde zitten verdroot hem in het eind, en hij leende dus gereedelijk de hand tot de krijgslist, die de schilder had verzonnen, naardien dezelve ontegenzeggelijk zou bewijzen, dat alleen blind vooroordeel de kritiek zijner vrouw en dochter had bestuurd. Na verloop van eenige dagen, zeide hij tot haar, dat hij thans voor de laatste maal zat, en dat zij een uur later bij den schilder komen konden, om het nieuwe portret te beoordeelen. Hij ging alzoo vooraf naar den Heer vernis, die den kop van het eerst gemaalde portret uitsneed, dien des Heeren lovegain zelven voor het ledige vak plaatste, en de schilderij zóó stelde, dat men dezelve, bij het binnentreden des vertreks, terstond in eenen spiegel tegenover de deur gewaar werd; gelijk zij dan ook der Dames oogenblikkelijk in het oog viel. ‘Hoe langer hoe fraaijer!’ schreeuwde Mistress lovegain woedend uit: ‘dat is afschuwelijk!’ Zij greep een schilderplankje, dat voor de hand lag, en wierp het zoo vinnig tegen den spiegel, dat het dien in duizend brokken verbriizelde. Men verbeelde zich hare beschaming! De Alderman betaalde portret en spiegel, en de kunstenaar was gewroken. Een jaar daarna bevond zich de familie te Tunbridgewells, en trof daar een' zwervenden schilder aan, die zich eenigen naam verworven had. Mistress lovegain wilde nu haren gemaal weder geschilderd hebben, en was ditmaal over den man zeer tevreden, daar deze een portret leverde, zoo schoon, dat zelfs geen enkele trek op het origineel geleek! Elk prees het bijwerk; inzonderheid was men verrukt over eenen hond op den achtergrond; maar den Alderman her- | |
[pagina 347]
| |
kende niemand, dan zijne vrouw en zijne dochter. Dit deed echter niets ter zake; men deed eene prachtige lijst maken, en daar boven stond met gouden letteren:
JEREMY LOVEGAIN, esq.
van middleditsh - huis,
alderman, etc. etc. etc. |
|