Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 341] [p. 341] Belsazar's gezigt. De vorst zat op den troon, Zijn dienaars om hem heen; Toen klonk de jubeltoon; De vreugd was algemeen. De beker, 't heilig pand, Jehovah's eigendom, Blonk in des heidens hand.... Ontheiligd heiligdom! In dat noodlottig uur Wordt, met onzigtb're stift, Geteekend op den muur Het veelbeduidend schrift; Een ongeroepen hand Zweeft zacht en buigzaam voort, En griffelt op den wand 't Profetisch dreigend woord. Daar leest en schrikt en trilt En staroogt de ijd'le vorst; Zijn oog blikt schuw en wild, Zijn stem beeft in de borst: ‘Breng hier der wijzen raad! 't Geheim beklemt mijn' geest: Heil hem, die 't schrift verstaat! Hem acht, hem eer ik meest.’ Chaldeeuwsche wijzen staan Verdiept bij 't vreeslijk schrift; Zij blikken 't vorschend aan - 't Blijft in den muur gegrift; - Geen hoogbejaard profeet Uit Babels ouden wal, Die zin en strekking weet Van 't duister lett'rental. Een vreemd'ling in het land, Gevangen, vriend van God, Het werktuig in Zijn hand, Hoort 's vorsten hoog gebod; [pagina 342] [p. 342] Hij las in 't nachtlijk uur Den diepen, waren zin - En 's morgens stort de muur; De vijand dringt er in. ‘Uw oog op 't graf gerigt! 't Is, Belsazar, voorbij! Gewogen, maar te ligt! De dood is u op zij'! Uw vonnis is gehoord: Een lijkkleed voor uw kroon, De Meder aan uw poort, De Perzer op uw' troon!’ Rotterdam. b.t.l.w. Naar het Engelsch van byron, Hebrew Melodies. Vorige Volgende