Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 334]
| |
Brief aan Hilletje van een' onbekende, over zekere teekenen dezes tijds.UEd. moet eene verstandige Jufvrouw, Mejufvrouw of Mevrouw zijn, daar een schrander en geleerd man UEd. openlijk met zijne brieven vereert en met goede raadgevingen als overlaadt, ten einde b.v. geene Homöopathische apotheken uw gestel bederven. Wie UEd. eigenlijk is, alwaar woonachtig, vriendelijk of knorrig, met blaauwe of bruine oogen, jong of oud, - wie kan dat raadsel oplossen? Ik heb daar mijne eigene gedachten over; en ik verbeeld mij, dat het UEd. niet geheel ongevallig zal zijn, een' brief, of zoo iets, dat geen brief is, van mij te ontvangen; onderstellende ik van mijne zijde, dat UEd., in aanraking gekomen met geleerde mannen over alles gaarne hoort spreken, of geschreven ziet, het zij dan meer of min belangrijk, wat tot geleerdheid of letteren in eenige betrekking staat. Met die overtuiging kan niets mij weêrhouden, om dus te beginnen:
Veelgeachte Hilletje!
Wij beleven eenen wonderlijken tijd; waarschijnlijk zullen onze kinderen (ik heb, God dank! twee lieve kleinen, en zoude dit van UEd. ook wel wenschen, daar UEd., gelijk ik zeide, eene verstandige vrouw moet zijn) dien tijd nog wonderlijker vinden, wanneer zij slechts zoo wijs, verlicht, ontwikkeld geworden zijn, als wij hen trachten te maken, van den morgen tot den avond, en zelfs ook des nachts; want als de lieve, wijze kinderen den ganschen dag geïnstrueerd en gecultiveerd worden, dan moet de massa verkregene kundigheden weder in den droom de hersentjes bezig houden of kwellen. Waarde Hilletje! ik wenschte UEd. gaarne te bespieden, als ge uwe kinderen opvoedt - wel te verstaan, zoo gij ze hebt. Ik vind den tijd, dien wij beleven, zeer wonderlijk, niet slechts wegens de staatkundige misgegeboorten in alle landen, waarin een wijsgeerige katzenberger (hij is UEd. reeds bekend) groot genoegen heeft, maar bijzonder wegens zeker verschijnsel, dat uwer opmerkzaamheid gewis niet ontgaan is. Hier zullen wij, volgens schrijvers-gewoonte, twee woorden bezigen, welke voor den eenvoudigen, ongeleerden lezer onverstaanbaar zijn, en wel deze: odium Theologicum. Ik wenschte, dat dit woordenpaar | |
[pagina 335]
| |
nooit geboren ware, en dit zelfstandig naamwoord nimmer met dit bijvoegelijk ware vereenigd; en gij zult die met mij wenschen, welgezinde Hilletje! wanneer, ik u verklaar, dat odium beteekent haat, en Theologicum (dit hebt gij reeds zoo half en half begrepen) Godgeleerd; den haat dus der Godgeleerden. Ik vraag het u, konden ooit twee woorden zoo ellendig, zoo rampzalig zamengekoppeld worden, als deze? Het is (ach Hilletje! dat komt van mijne Collegies in de Logica, weder vreemde klanken) eene ‘contradictio in adjecto,’ eene tastbare ongerijmdheid, een wanklank, - en echter de melodiën onzer eeuw laten thans deze onvergeeflijke dissonanze toe, en wij hoorden dezelve in de laatste dagen nog krassender dan te voren. Gij begrijpt het, en wie niet met u? dat haat en een Godgeleerde onbestaanbaar moesten zijn; - maar nu, (let wel, ik redeneer streng) daar de Godgeleerden menschen zijn en blijven, en hunne menschelijkheid bij het aanleggen van bef en mantel niet hebben afgelegd, zoo behouden zij, als menschelijke eigenschap, ook deze: haat en vervolgzucht. Gij vraagt het, en te regt, waarom de geest des Evangelies, de geest des vredes en der liefde, niet is doorgedrongen in de tolken van dat Evangelie? Vrome Hilletje! zoude misschien de weg, die van het geleerde hoofd naar het gevoelige hart leidt, bij velen gebarricadeerd en met zware slagboomen gesloten zijn, waardoor de geest des vredes geene andere vormen kent, dan Hermeneutische, Exegetische en Antiquarische, zoodat het geleerde hoofd, dat al te vol is, niets wil afstaan aan het hart, dat al te ledig blijft? Ik weet het niet, maar ‘Es lauft mir durch das Ruckenmark
Bis in die grosse Zeh,’
wanneer die zelfde lippen, welke zoo dikwijls den naam van jezus uitspreken, ontheiligd worden door veroordeelingen en verdoemingen, door verwenschingen en auteurs - scheldwoorden, waarvan wij wel een klein bijzonder woordenboek zouden kunnen vervaardigen, met dit opschrift: Hand-Lexicon der meest gebruikelijke Scheldwoorden, voor Godgeleerden der Negentiende Eeuw. 't Is en blijft onverklaarbaar, dat juist die menschen, welke moeten prediken, dat de liefde een koninklijk gebod is, dat zonder de liefde alles klinkend metaal is, dat juist deze menschen, al zijn zij nog zoo geleerd, het | |
[pagina 336]
| |
gebod omkeeren, en elkander met de vingers in het gezigt krabben, of zoo leelijk havenen, als de Engelsche Boksers, of de afgerigte, gespoorde strijdhanen, te Londen. - Waarde Hilletje! wanneer gij nu eens wist, waarom er zoo gestreden, gevloekt, gehavend, verwenscht, verketterd en verdoemd wordt, dan.... neen! lagchen zoudt gij niet, maar u zeer bedroeven, de handen in elkander slaan, en uitroepen: ‘Dat had ik niet gedacht! Wie kan zulke Godgeleerden met stichting hooren preken?’ Het is niet om de waarheid, geopenbaard in het woord Gods, niet om heiligheid en deugd, niet om levensverbetering - neen! het zijn fijnuitgesponnen schoolsche leerstellingen, die vóór twee en drie eeuwen, door godgeleerde mannen, uit de school, in de school, voor de school gebragt zijn, - godgeleerde mannen, die misschien ook niet geheel vrij waren van het boven genoemde odium Theologicum; en nu moeten die oude, half verroeste wapenen, welke haast geen vuur meer kunnen geven, op de wallen gesleept worden, en velen trekken zich de armen uit het gewricht, om dit vergeten geschut naar boven te halen, terwijl een betere geest, die des vredes, op de wallen reeds zijn vaandel plantte; - maar neen, Hilletje! dat vreeselijk geschut moet weder voor den dag; het moet weder, zoo als van ouds, geladen, ten einde de ketters vernield worden; en zij, die als vrijwilligers deze stukken willen bedienen, ontrollen ook hun vaandel, en, als mijn oog mij niet zeer bedriegt, ontdek ik daar weder dit teeken des tijds: odium Theologicum. - Ik weet het niet, maar misschien hebt gij het vernuft van dezen of genen Akademieburger met mij toegejuicht, die, in het gebied der Godgeleerdheid, de twee forten, Dordrecht en Heidelberg, als ontmanteld of gesloopt voorstelde.Ga naar voetnoot(*) Daar nu deze oude kanonnen, weggesloten in het Arsenaal der groote Bibliotheken, in de laatste tijden meer en meer waren vergeten, zoo is het natuurlijk, dat zij nog niet regt goed en geregeld vuur geven; maar dit zal wel beter gaan, als de vrijwilligers handiger met de lont weten om te gaan, en de uitvinding à la Paixhans daarop wordt toegepast, of de percussons in eene goede fabrijk, b.v. in Groningerland of op de Veluwe, gemaakt worden. - Maar, Hilletje! zie zoo boos niet: meent gij, dat ik scherts met ernstige zaken? Elk heeft zijne eigene | |
[pagina 337]
| |
wijze van levensbeschouwing; en ik voor mij, mijne lieve medemenschen ziende haspelen, wurmen en velerlei kromme sprongen maken, tracht mij in de plaats te stellen van een' reinen, verheven Geest, die op de planeet Mars of Venus zich bevindt, en al dit gehaspel op onze kleine, zwevende planeet onbevooroordeeld waarneemt, - en dan, waarlijk, dan speelt er een glimlachje om mijnen mond, waar volstrekt niets sarkastisch in steekt, en ik zeg bij mijzelven: ‘Hier beneden is het regte toch niet; en God weet, of het eenmaal komen zal!’ - Hilletje! ik weet het - en anders waart gij met uwen geleerden en welmeenenden vriend, van wien ik reeds gewaagde, niet in betrekking bekomen - gij bidt niet alleen voor uzelve, maar ook voor anderen. Bid dan voor de zielen van hen, die, tot liefde geroepen, die liefde verdrijven en vertrappen, die hunne vervolgers vervolgen, die hunne vijanden haten! Wij willen te zamen bidden; wij willen, zoolang het woord Gods voor ons openligt, onze zielen in lijdzaamheid bezitten; wij willen liefhebben, zoo als Hij liefhad, die geene jongeren erkent, dan zij, die zijne voetstappen drukken. - Hilletje! ik dacht zoo ernstig niet te eindigen. Nader eens meer. Leef gelukkig en gerust, en geloof mij, hoewel onbekend,
Rotterdam, April, 1834. Uw gehoorzame Dienaar, Spectator. |
|