Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 279]
| |
De Broad-way.Broad-way (breede weg of straat), de hoofdstraat van New-York, eene der schoonste van de wereld, begint met een fraai, door sierlijke huizen omgeven grasperk, aan het zuidoostelijk gedeelte der stad, en loopt van den zeekant opwaarts, drie Engelsche mijlen lang, de gansche stad door, welke aan de westzijde door den Hudson-vloed, aan de oostzijde door een' zeeboezem beperkt is, die ooster-stroom of east-river genoemd wordt. Alle straten, uitgezonderd eenige weinige, welke evenwijdig met den Broad-way zijn, loopen regts en links opwaarts naar de hoofdstraat, en zijn gevolgelijk kort, doch meestal regt. Terwijl men verre van de haven zich meent te bevinden, wordt men bij zulke dwarsstraten door het gezigt van masten en schepen te meer verrast, daar niet de eenvormige zee den achtergrond tot deze schilderij vormt, maar over eene smalle watervlakte zich het bekoorlijkste landschap vertoont, dat in het verschiet liefelijk groene heuvels heeft. Het oog verlustigt zich op veelvuldige wijze. En dit genot kan men ongestoord hebben, want zelden komt een wagen op de zijstraten; maar zoo veel te levendiger is het in de hoofdstraat, waar het eene rijtuig het andere volgt. Men ziet echter geene zoo schitterende pracht, als in Europa. Koetsiers en andere bedienden zijn gewoonlijk Negers. Men huurt alles; niemand, behalve de verhuurders, houdt hier paarden en wagen. Dat gedeelte van de straat, hetwelk voor de voetgangers dient en meer dan twintig voet breedte heeft, is geplaveid met steenen, welke van twaalf tot zestien voet vierkant houden. Trappen van wit marmer geleiden tusschen met smaak vervaardigd ijzeren hekwerk, dat het gansche gebouw omgeeft, naar de huisdeur, op welke boven den klopper eene koperen plaat den naam des bewoners te lezen geeft; meermalen is dezelve van geslagen zilver. Twaalf tot vijftien voet hoog is het huis met gepolijst wit of gekleurd marmer bekleed; hoogerop ziet men muur van gebakken steen, die rood geverwd is, terwijl de | |
[pagina 280]
| |
dunne voegen eene witte kleur hebben. Alleen de huizen, waarvan de bovenste verdieping uit hout bestaat, worden geheel wit geverwd. De daken zijn meest met leisteen belegd. Het levendigste gedeelte van deze straat is het midden. Eerst staan de wel nette en aardige, maar niet aanzienlijke woningen der rijke lieden van vroegeren tijd. De genen, die later rijk werden, en deze zijn allen inboorlingen, waren dus genoodzaakt, hunne prachtige huizen op de derde mijl der lengte van de straat te bouwen. Hier ziet men dezelve eerst onder slechte woningen, verderop tusschen schuren, en eindelijk liggen ze steeds verder verstrooid tusschen hoopen puin op woeste en oneffene plaatsen. Nog eene mijl verder is de door toekomende geslachten aan te vullen straat naauwelijks aangeduid op den dorren, rotsachtigen grond, waarop hier en daar een weinig kreupelhout groeit. Des te voordeeliger vertoont zich het midden van den Broad-way, die zich alhier verbreedt in een uitgestrekt, bijna driehoekig, meer dan twaalf morgen groot grasperk, dat van wandelpaden voorzien, met boomen beplant en door een fraai ijzeren hek omgeven is. Van alle kanten komt men in dit jeugdige park door poorten, die bij de geringste aanraking opengaan, en terstond achter den binnentredenden, door middel van veren, schielijk, maar zacht, weder toesluiten. Op den achtergrond prijkt, te midden van een park, het stadhuis of City-Hall, in ouden stijl uit vierkanten steen met een marmeren bekleedsel gebouwd. Het is niet zeer groot, doch fraai en hecht, zoo het schijnt, ofschoon anders de huizen in New-York meestal ligt en slecht getimmerd worden. Vóór omstreeks twintig jaren was hier het einde der stad. Toen stierf een rijk koopman, wien deze plek gronds toebehoorde. Hij had dezelve, benevens een millioen vijfmaal honderdduizend dollars, aan de stad bij uitersten wille gemaakt, om er een City-Hall voor te bouwen. Sedert werd de stad nog eenmaal zoo verre uitgelegd, hetgeen bijna aan het ongeloofelijke grenst. De winkels en het gewoel op straat trekken nu vooral onze opmerkzaamheid. De Parijzenaars staan bekend als meesters in de kunst, om hunne magazijnen, zoo als zij niet zonder grootspraak zelfs de kleinste winkeltjes noemen, met smaak op te sieren, hunne waren fraai ten toon te hangen, dezelve voordeelig te doen uitkomen en keurig in orde te schikken; de New-Yorkers doen echter voor hen geenszins onder. Integendeel, men kan zich over de veelheid van alle | |
[pagina 281]
| |
goederen, die slechts te bedenken zijn, niet genoeg verwonderen. En wanneer men nu voorts die scharen van opgeschikte Ladies en bezige Heeren door de straten ziet trekken en troepswijze in de winkels invallen, zoo twijfelt men er geen oogenblik aan, dat hier eene voortreffelijke markt is. Evenwel vernam ik spoedig, dat schijn bedriegen kan. Alle winkels, in welke ik binnentrad, waren vol Ladies. Bedienden en patroon hadden werks genoeg, om de goederen los te maken en weder in te pakken. Elke Lady wilde alles zien, van alles den prijs weten, en bovendien nog hooren, met welk schip en van waar het gekomen was, enz. Het is aardig te zien, hoe alle die schoone Ladies met hare zachte vingeren in de zijden stoffen en linten woelen, alles ontrollen, onder een bestendig vragen en betasten de hoedanigheid naauwkeurig onderzoeken, ten laatste die stoffen plooijen, de linten in strikken leggen, en alzoo fraaije draperiën vormen, ja, met verwonderlijke vlugheid, als 't ware geheele schilderstukken daar nederleggen. Is dit gedaan, zoo gaat ieder, met belofte van weder te komen, uit den winkel, en treedt den naasten weder binnen, om hetzelfde spel te herhalen, dat van des morgens acht tot twee ure des namiddags duurt. Dan spijst men. Er wordt schielijk, maar veel gegeten, een uurtje gerust, en te half vier is Broad-way reeds weder vol gewemel. Doch thans begeeft men zich naar gezelschap, en elk huis van bijeenkomst schijnt nu eene beurs geworden, alwaar men over prijs en stand van alle waren handelt. Om dezen tijd worden nu de winkels bezocht door landlieden, welke in de stad komen om benoodigdheden, en veelal den koopman nog wat te verdienen geven. Ten elf ure des nachts sluit men, om rust te nemen. Geen wonder, dat hier en daar om het andere huis met groote letteren aangeplakt staat: Een winkel te huur. De gansche voorraad van goederen wordt beneden inkoopprijs aangeboden. Nieuwsgierigheid dreef mij, om hier en daar binnen te treden en eene kleinigheid te koopen, die ik, als vreemdelinge, veel te duur moest betalen. Het eerste, wat ik kocht, kostte een' dollar en 50 centen; ik legde een bankbriefje van twee dollars neder - de koopman stak het in zijne lade en begon iets anders te doen. Toen ik hem, na een weinig wachten, herinnerde, dat ik geld terug moest hebben, vroeg hij, af ik betaald had. Zoodanige onbeschaamdheid deed mij | |
[pagina 282]
| |
verbaasd staan. Een man, die juist was ingekomen, vatte nu het woord voor mij op, en zeide met een' Franschen tongval: ‘De Jufvrouw heeft betaald; hiervan ben ik getuige.’ Hierop gaf de winkelier, zonder de minste verlegenheid te doen blijken, mij twintig centen terug. Ik maakte hem opmerkzaam, dat ik er vijftig moest hebben. Nu rekende hij eenigen tijd en gaf mij nog zes centen. Ik rekende hem anders voor. Hij telde op nieuw, en gaf mij weder eenige centen, zeggende: ‘Nu is het geheel in orde.’ Dit was wel niet zoo; maar ik maakte voor den mij onbekenden beschermer eene verpligtende buiging, en wilde den winkel verlaten. Nu sprak deze man tot mij: ‘Ik zie wel, dat gij hier geheel vreemd zijt. Vergun mij, u te zeggen, dat men hier te lande, zelfs bij het koopen van eene kleinigheid, eene geschrevene rekening in de eene hand dient te hebben, terwijl men met de andere het geld betaalt. In allen gevalle is het goed, een' getuige daarbij te hebben. Die haast maakt, doet best, zijn geld te passen; want men wil hier aan alles, ook aan het teruggeven, iets verdienen.’ Ik dankte voor de waarschuwing, en gaf tevens mijne vrees te kennen, dat de koopman zich door ons gesprek beleedigd mogt achten, zoo hij namelijk Fransch verstond. ‘Vrees hiervoor niet,’ sprak de mij onbekende; ‘ik ken dezen Gentleman reeds sedert tien jaren. Om geld te winnen, houdt men hier elk middel voor geoorloofd, als men maar de straf der burgerlijke wet kan ontduiken. De wet is hier alles. Goud geeft aanzien. Voorzigtigheid gebiedt, de letter der wet te ontzien. Die slim of wijs is, in den nationalen zin des woords, die heeft het regt op zijne zijde, en wordt, gelijk men het hier noemt, een groot man. Is het niet zoo, Mr. steward?’ zeide de Franschman, zich tot den winkelier wendende, die alles had aangehoord en zeer goed Fransch verstond. Een schalkachtig, genoegelijk lachje, een toestemmend hoofdknikken, een kort: Yes, Sir! was het antwoord, dat mij geene reden gaf, om des Franschmans schildering voor scherts te houden. Het gewoel op den Broad-way bepaalt zich tot de westzijde; het is nu eenmaal geene gewoonte en men houdt het voor onfatsoenlijk, op de andere zijde te gaan. Op zekere afstanden loopen voor de voetgangers dwarspaden over den rijweg, om de gemeenschap tusschen de beide zijden daar te stellen. Volgens zekere wetsbepaling, moeten de koetsiers bij | |
[pagina 283]
| |
het rijden over dezelve behoedzaamheid in acht nemen. Een Amerikaan zal dan ook nooit, ter bekorting, op eene andere plaats over den rijweg gaan, ten einde zijn regt niet te verliezen, indien hem schade door een rijtuig toegebragt mogt worden. Aan het ijlend overstappen van den rijweg kent men terstond den vreemdeling, die met een' blik van medelijden, of ook wel van minachting, wordt aangezien. De vreemdeling daarentegen kan, behalve aan deze plaatselijke gewoonte, den eigenlijken Amerikaan spoedig onderscheiden te midden der woelende menigte: een lang, bleek, mager gelaat, waarvan de eene wang door eene pruim tabak een weinig opgezet is, lippen, bruin van tabak, diep liggende, groote, lichtgraauwe oogen, een door het eeuwig rekenen geplooid, ingespannen voorhoofd, een wel zindelijk, maar achteloos gewaad - zoo vertoont zich een inboorling. Een hoofdkenmerk is ook het volgende: Wanneer twee personen zamen spreken, in het kantoor of op de straat, nuchteren of beschonken, bij het exerceren of wandelen, bij het komen of weggaan, in de herberg of in de kerk, in den schouwburg, op de markt, in het koffijhuis of in ambtsverrigtingen, kortom bij elke gelegenheid, te water en te land, bij dag en bij nacht, op elke plek in geheel de Vereenigde Staten, zullen er weinige minuten verloopen, of men hoort het woord dollar uitspreken, als ware het eene Godheid, welke hier bijzonder wordt vereerd. Onder het schoone geslacht bemerkt men vele zeer belangrijke, doch meestal bleeke aangezigten. De gestalte is edel, de leest bekoorlijk; maar een fraaije boezem en de frissche kleur van den bloei der jeugd ontbreken gewoonlijk. De opschik is naar de mode van Parijs, doch zeer overdreven, en de beminnelijkste meisjes loopen als zottinnen rond. Zij zijn echter zeer zuinig daarbij. Tegen het einde van April wordt de mode voor het geheele jaar bepaald. Ieder schaft zich dan een kleedje en eenen hoed aan, waarbij slechts naar den vorm op de mode, doch anders voornamelijk op de goedkoopheid gezien wordt. De geringe prijzen komen hoofdzakelijk van de slechte hoedanigheid der buitenlandsche, bijzonder voor dit land vervaardigde stoffen. En zulks heeft ook eene goede zijde; want dien ten gevolge gaat de arme als de rijke, de zwarte als de blanke gekleed. Daar dus de eene de andere nabootst, en allen eene groote gelijkheid van karakter hebben, mag men wel zeggen: Die ééne Ameri- | |
[pagina 284]
| |
kaansche vrouw gezien en gehoord heeft, die heeft allen gezien en gehoord. Vruchteloos deed de Fransche ondernemingsgeest pogingen, om alhier op dit punt eene verfijning van zeden in te voeren - vergeefs brengt men de schoonste waren herwaarts; dezelve worden bezien en geprezen, ook wordt naar den prijs gevraagd en het terugkomen beloofd; doch daarbij gaat de troostelooze koopman te gronde. Hij heeft eenen winkel voor duizend dollars gehuurd, bovendien eene dure woning; hij heeft de huur voor het geheele jaar vooruit moeten betalen, dewijl de slimme New-Yorkers den vreemdeling, die vol hoop op winst aankomt, wijselijk deze voorwaarde stellen. Menigeen, zich teleurgesteld ziende, getroost zich zijn verlies, pakt spoedig in, en gaat weder scheep, om elders zijn geluk te beproeven; en deze doet wél. Doch de meesten hebben den moed niet, om zoo spoedig hiertoe te besluiten; zij wachten het einde van den huurtijd af, en als het jaar om is, hebben zij duur en slecht geleefd. De waren zijn nog de hunne, maar verbleekt en verminderd in waarde. Nu wordt de gansche voorraad bij openbare veiling aangeboden, en voorts door Amerikaansche kramers tot veel lagere prijzen aan den man gebragt. De verarmde Europeaan ziet nu om naar eene plaats, als bediende, oppasser of daglooner, of lijdt ook weleens honger voor het huis, alwaar hij onlangs nog welgesteld meende te zijn en rijk hoopte te worden. Velen dezer ongelukkigen, die elke deur gesloten vinden, door den hoogmoed en de eigenbaat der Republikeinen verbitterd zijnde, grijpen gaarne elke gelegenheid aan, om hunnen wrevel te toonen. Menigeen maakt hier fortuin met een geheel ander bedrijf, dan hij geleerd had. Men zoude hiervan vele voorbeelden kunnen bijbrengen. Een Europeaan, die als een bekwaam schrijnwerker herwaarts was gekomen, had nergens in de Vereenigde Staten met zijn handwerk den kost kunnen winnen. Eindelijk te New-York teruggekomen zijnde, wilde hij wanhopig van honger in het water springen, wanneer juist tot zijn geluk een matroos hem schaar en kam aanbood, met verzoek, om hem voor zes centen het haar te snijden. Dit geval deed hem besluiten, om haarsnijder te worden. Eerst begon hij op de scheepstimmerwerven dit nieuwe bedrijf uit te oefenen, en hij maakte hiermede in drie jaren tijds zoo veel opgang, dat hij nu eene zeer goede kostwinning heeft. Een gewezen zadelmaker geeft aan jonge Ladies onderrigt in het spelen op de guitarre. Zoo komt hier menig | |
[pagina 285]
| |
Europeaan voort, die toevallig iets aanvangt, dat hij niet geleerd heeft; maar ook velen leiden een kommerlijk leven, terwijl hun alles tegenloopt. Inboorlingen zullen niet ligt eenen vreemdeling helpen of ondersteunen.
(Het vervolg hierna.) |
|