Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 241] [p. 241] Als het diep verloopt, verzet men de bakens. Als een zeeman d' oever nadert Van het overzeesche strand, Dan staart hij op vuur en baken, Met het roer in vaste hand: Want die beide zijn hem teekens, Waar hij veilig zeilt, waar niet; En gerust durft hij 't vertrouwen, Waar zijn oog die teekens ziet. Maar, wanneer door storm en stroomen 't Zand op d' oever zamenhoopt, In de diepten banken rijzen En de vaart aldus verloopt; Dan wordt hem dat zelfde teeken, Dat hem eertijds redding bood, Bron van ongemeten rampen, Ja het voert hem in den dood! Fluks wordt dus een ander teeken Door den strandvoogd opgerigt, En de zandgrond aangewezen, Die in de oude vaart nu ligt. Zoo ook gaat het in de wereld: 't Geen ons thans tot eer verheft, Wordt op morgen ons niet zelden Oorzaak, dat de smaad ons treft. Dwazen zijn het, die de bakens Niet oplettend gadeslaan, Maar, hoe ook het lot moog' keeren, Steeds hetzelfde voetpad gaan; Die, door schreeuwen en door razen, Keeren willen wind en stroom: 't Zijn opregte Don-Quichotten, Die zich streelen met een' droom. Schurken zijn het, die, als slaven, Schreeuwen met den grooten hoop, Wier geweten, hoe 't moog' keeren, Voor een ieder is te koop; [pagina 242] [p. 242] Die voor vorsten 't volk vertrappen, Als hunne almagt kluisters smeedt, Met het volk van vrijheid schreeuwen, Als 't gezag en wet vertreedt. 't Is voorzigtig, zich te schikken Naar de wenken van het lot, Zoo lang zwijgen en verdragen Ons niet schuldig maakt voor God. Maar 't is pligt, wanneer 't geweten Eischt, dat wij den stroom weêrstaan, Dan met waardigheid te hand'len, Moedig onzen weg te gaan. Ons geweten zij ons baken! Daarop steeds het oog gerigt, En, wat om ons moog' verkeeren, Nimmer afgedwaald van pligt! p. mabé, jr. Vorige Volgende