Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Zucht naar hooger. Zie de diadeem der zon, Met haar duizend gouden stralen, Rusten op der bergen top; Niets kan bij dat schouwspel halen; Zoet verlangen voert ons op; - Maar in 't stijgen zien wij neder; Wat omlaag is, boeit nog 't oog; 't Weislend hart wil beurtlings weder Naar deze aarde en naar omhoog. Zoo gaarne toeft de knaap op groene weiden; 't Omheinde dal sluit heel zijn wereld in. De tooverstaf van jeugd en onschuld beiden Huwt zaligheid aan onbedorven zin. Wat zegt voor hem een hooger vreugdbereiden? Hij kent op aard' geen hooger vreugdgewin. Ver boven 't slot, als bergsieraad geprezen, Roemt hij zijn kluis, hoe laag zij ook moog wezen. Jongling wordt de knaap; in 't hart Blaakt een vuurgloed; oog en wangen Zijn getuigen van dien gloed. Kinderblooheid wordt vervangen Door manhafte kracht en moed. [pagina 240] [p. 240] Voor zijn borst, zoo fier en open, Wijkt de levensdroom te vroeg; - Voor zijn uitzigt, voor zijn hopen, Is hem de aard' niet ruim genoeg. Hij zweeft omhoog naar 't rijk der Idealen; Maar 't droomend hart blijft onbevredigd dáár; Zijn aanblik keert naar 't groen tapeet der dalen. Zoo eenzaam - neen - dat leven valt hem zwaar. 't Is feest omlaag, bij 't lied der nachtegalen; Op 't steil gebergt', daar woont slechts de adelaar. De herdersfluit lokt hem, met blijde toonen, Naar 't dal terug, waar blijde menschen wonen. Nu verzoend met tijd en lot, Smelt het Ideaal der droomen Met het beeld des levens zaam. Aan de beeken, aan de boomen Meldt hij zijn geliefdes naam. Niets begeert hij meer van 't leven; Rijk vergoed wordt elk gemis. Kan de wereld méér nog geven, Als zij reeds een hemel is? De sneeuw des tijds daalt op zijn blonde haren; Voor hem ook breekt des levens winter los. De grijsaard droomt; - en als in vroeger jaren Tooit zich op nieuw 't verschiet in lentedos. Voor hooger heil laat hij de wereld varen; Zijn laatste zucht vliedt met zijn' laatsten blos; En zij, die hem naar 't echtaltaar geleidden, Verzellen hem, waar aarde en hemel scheiden. Treurt niet, gij, die lijden moet! 't Raadselachtig leven, braven! Eindigt, hoe veel tranen 't kost. Daalt Gods adem op de graven, Dan is 't raadsel opgelost. Laat vrij 't graf ons stofkleed rooven! Heilig was des jonglings wensch. De eeuwge roeping is naar boven. Hooger, hooger moet de mensch! g. van enst koning. Vorige Volgende