Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834
(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOproeping naar Griekenland.Ik had het afgestompte potlood niet zoo schielijk weder opgevat, ware mij niet juist heden in een onzer dagbladenGa naar voetnoot(*) deze zinsnede voorgekomen: ‘Verder schrijft men over en uit Griekenland: wij kunnen hier alles gebruiken, wat met de pen weet om te gaan; heele en halve Geleerden, Schrijvers, Landmeters, Juristen, Onderwijzers enz. Ieder, die zijn vak verstaat, kan hier zijn fortuin maken, wanneer hij op eigen kosten de reis wil ondernemen.’ Zoo luidt het. Wie zoude niet bezield worden door eene philantropische geestdrift, wanneer hij deze uitnoodiging leest en herleest? Zoo is dan het nieuwe Griekenland, wat het nieuwe Amerika geweest is, en nog wel voor eenigen | |
[pagina 228]
| |
tijd zal blijven: de stapelplaats der geleerde waren, alwaar de goederen, met en zonder zeeschade, tot verhoogden prijs worden uitgevent! Zoo wordt Griekenland de Bazar, het Palais Royal der geleerde goederen, en Athene eene Frankforter Mis der hedendaagsche kultuur! - Wij twijfelen niet aan de goede trouw van den berigtgever; hij wordt ook gedreven door de zucht, om menschengeluk te bevorderen; hij wil ook de werkelijke verlichting, vóór dat zij ergens ondergaat, naar het Oosten terugdrijven, en brengt haar, als hij gehoord wordt, terug aan de plaats, waar zij ontstaan is. De woorden van den berigtgever zijn echter van te groot belang, om dezelve niet naauwkeurig te overwegen; zelfs ten beste van mijn Vaderland, vermeen ik gehouden te zijn, de openlijke aandacht daarop te vestigen. Men kan daar in het ‘herboren Hellas’ (volgens de Dichters) alles gebruiken, wat met de pen weet om te gaan - welk een ruim begrip! alles, wat met de pen kan omgaan! dit zoude schier op half Europa toepasselijk zijn, wanneer wij van den Latijnschen schooljongen opklimmen tot aan eenen Parijschen Journalist, die reeds eenige duizend franken, als boeteling, in de landskas stortte, en eenige maanden ‘l'hermite’ gespeeld heeft. Griekenland zoude dadelijk overvoerd worden door al die penvoerders. Zoo veel pennen, scherpe en stompe, bij en nevens elkander, op zoo weinig vierkante mijlen ‘herboren gronds’ - dat zoude de vreeselijkste gevolgen na zich slepen: revolutie op revolutie, moord, oproer, alles ware te duchten, en de Conferentiën zouden meer noodig hebben, dan nota's, om deze legioenen verhuisde pennen met een donderend: ‘halt!’ tot staan te krijgen. Daarom geloof ik, dat de berigtgever, (het is ook trouwens een Duitscher) volgens gewoonte, de redekunstige figuur, aan zijn land eigen, gebruikt heeft, welke wij noemen: de hyperbole; waarover beijer zegt, in zijne welbekende Handleiding enz.: ‘De vergrooting, of grootspraak, bestaat in het vergrooten eener zaak buiten de palen, welke de natuur aan dezelve gesteld heeft.’ Maar de menschlievende Phil-Helleen (echter zonder zwaard en geweer) schijnt zelf de dubbelzinnigheid van deze eerste zinsnede gevoeld te hebben; hij gaat derhalve klassificeren of rangschikken, wie der penvoerders door hem bedoeld zijn; en hieruit maken wij dadelijk de slotsom op, dat hij in de beschouwende wijsbegeerte te huis is, of misschien bij een | |
[pagina 229]
| |
Bureau van lands- en stedelijke Belastingen werkzaam was, of wel een Recensent moet zijn; want deze allen verstaan de groote kunst, om te klassificeren. Hij noemt in de eerste plaats heele en halve Geleerden. 't Is reeds zeer moeijelijk, om te bepalen en te beschrijven, wie een heel Geleerde is; maar hoogst bezwaarlijk, om te verklaren, wie een half Geleerde is; te meer, daar de geleerde Republiek uit eene eindelooze vermenging van heele en halve Geleerden bestaat, en ook hier de regte balansen en maatstokken ontbreken. Het is mij zelfs voorgekomen, dat de berigtgever een looze schalk is, en dat hij onder de halve Geleerden de Schrijvers, Juristen, Landmeters, Onderwijzers begrepen heeft; maar dat zoude zeer boosaardig zijn. Schrijvers en Landmeters komen hier, uit den aard der zaak, niet in aanmerking; maar Juristen en Onderwijzers tot de halve Geleerden te brengen, is immers eene tegenstrijdigheid, die elk aanstonds gevoelt, al heeft hij ook niet zekere Dissertatiën en zekere schoolboekjes gelezen? De halve Geleerden houde ik dus wederom voor een' redekunstigen kunstgreep van den menschenvriend, - voor de Metonymia of overnaming, waar men de oorzaak voor het uitwerksel neemt; dus, halve Geleerden, die hunne geleerdheid slechts ten halve bezitten, maar echter, en dit zegt de man niet, door deze helft meer verrigten (even als geslepene woekeraars) dan anderen met het geheele of dubbele kapitaal. - De Schrijvers, zoo heet het, zullen welkom zijn in het vaderland van herodotus, thucydides, en wie er meer genoemd konden worden, wanneer ik het Register op de Reizen van barthelemy (niet van anacharsis) wilde opslaan en uitschrijven, gelijk men pleegt te doen, in aanteekeningen op verbazend geleerde Verhandelingen. De Schrijvers - maar welke? Moeten de Grieksche schoonen door eenen spindler, cooper, tromlitz of victor hugo betooverd worden? maar die bloemen tieren welig in het romantisch-mystiek-sentimenteel westelijk Europa, en zullen bezwaarlijk hunne carrière littéraire, à la byron, willen voortzetten. Of moeten onze Professoren, die steunsels en bindten en schroeven der Akademiën, losgemaakt, naar Athene overgescheept, en zoo modern aan de antieke bouwvallen worden vastgehecht? Dat ook niet. Of, eindelijk, zouden hier de staatkundige Schrijvers, de Dagbladsmannen, met hunne vliegende pennen, eindelooze caricaturen en revolutionaire geestdrift, | |
[pagina 230]
| |
bedoeld zijn, ten einde den Areopagus te bestormen? Arm Griekenland! wij zouden treurzangen kunnen dichten, wanneer gij u zóó wildet verzusteren en verbroederen met de westersche Rijken! - Nu de Dichters, - deze behooren wel eigenlijk in het land der liefde en der kunst - moeten zij misschien, op nieuw, ‘nouvelles Messeniennes’ in Messina zelve zingen, en niet meer in hun benaauwd boekvertrek, met het Rijm-lexicon voor zich, zuchten, maar in de valleijen van Tempe of in de bosschaadjen der Akademie kwelen? - Wie dezer Schrijvers bedoelt de man? Ik beken hier niets te kunnen doen, dan te gissen, en laat dat mede aan anderen over. - Maar nu het belangrijk onderdeel: de Juristen - en hier denk ik aan mijn lieve Vaderland, waar zoo menig jong Regtsgeleerde, uit verveling of broodgebrek, een bel esprit, een dolce far niente, of een Dichter wordt; en dat is toch de eigenlijke bestemming der jonge en oude Regtsgeleerden niet, of was het ten minste niet vóór eene halve eeuw. Welaan, wat kunnen zij beter doen, dan met hunne verkregene kennis, hunne praktijk en eenige ‘Causes célêbres’ naar het land der vrijheid, der begravene geleerdheid, heen te trekken, en hunne memoriën in de alles overweldigende taal van demosthenes te vertalen, neêrgezeten onder de zuilenrij van den eenen of anderen tempel, waar de Tijd, de Turken en Lord elgin nog iets gespaard hebben? Zal dit niet beter voor u zijn, Themiszonen! dan om geheel af te hangen van de nukken der oudere Regtsgeleerden, die op het warme nest zitten, of om eeuwig pro Deo u af te werken, en dan nog, hoe welsprekend ook, 's wekelijks geen zes schellingen te innen? Gaat aanstonds naar Griekenland, en gij zult daar groot worden! - De Landmeters - maar wat zullen zij met hunne driehoeksmeting in het thans geronde en Congressioneel bepaalde Griekenland? Zullen zij de opgaven der oude klassische Schrijvers vergelijken en ophelderen? Neen! zij zullen de bestekken leveren voor de ijzeren spoorwegen; want ook hier mag het nieuwe Hellas niet achterlijk blijven. Dat land heeft een' Koning, een' Senaat, eene Land- en Zeemagt, ook Akademiën, dus alzijdige verlichting; derhalve behoort daar de spoorweg bij, en daartoe behooren weder belangelooze Ingenieurs, die nog in het Oosten te plaatsen zijn. - Volgt nu, zoo als gij gelezen hebt, de Onderwijzer. Hier wend ik mij welmeenend tot u, Gouverneurs, in de groote wereld beschaafd, maar thans op nonactiviteit! mis- | |
[pagina 231]
| |
lukte Minerva's zonen, die van al de drie trappen der driesportige ladder aan de Akademiën zijt afgetuimeld; of gij, Geniën! die men niet erkent in uwe waarde - stort uwe wijsheid, uwe geleerdheid aan den troon van Griekenlands Monarch uit, en men zal u, misschien aan de Universiteit te Athene, een buitengewoon Professoraat opdragen, terwijl het Westen zich zal beklagen, dat men u in het Oosten naar eisch waardeerde. - O! ik voel, wat een wereldburger gevoelen kan, wanneer ik u allen, Schrijvers, Juristen, Landmeters, Onderwijzers, reeds zie ingescheept, terwijl de nog versche en door geen kruiddamp ingewijde vlag van nieuw Griekenland aan de steng wappert, en de zegevaan is, waaronder gij u schaart! Herleven en herbloeijen zal het oude Griekenland, wanneer deze welbevrachte bodems de vrije havens binnenloopen. - Maar de kosten? - O! een vrijzinnig Gouvernement aarzelt niet, om zoo vele heele en halve Geleerden, ter ontginning van het schoone Hellas, kosteloos aan den nieuwen Staat over te maken en te endosseren. Wereldburgerlijke landverhuizers! stelt gij den wijn uit Cyprus en het fijne maïsbrood niet verre boven den schralen kost op vaderlandschen grond? Daarheen dan, daarheen! en wel spoedig, eer er weder, volgens de mode onzer eeuw, eene omwenteling of tegenomwenteling uitbreekt! Wat zoude u weêrhouden, om den klassischen grond, op nieuw, klassiek te maken? Niets!
Rotterdam.
|
|