| |
Karakterkunde.
Welk een noodzakelijk huisraad, zeide ik, bijzonder opgewekt, tot mijne huisvrouw, toen ik een vrij grooten, breeden spiegel aan den stevigen spijker had opgehangen en het hamertje uit de handen legde, - welk een noodzakelijk huisraad voor ons en anderen is toch een spiegel! Men wil somtijds zichzelven zien, en de naauwkeurigste beschrijving is nimmer zoo voldoende, als een enkele blik op dit gefoelied glas. Zoo is het ook, lieve vrouw! met den zedelijken, inwendigen mensch. Men wil zoo gaarne zichzelven leeren kennen; men wil zoo gaarne...... Uwe vergelijking gaat reeds mank, hernam mijne huisvrouw: waar is de zuivere, heldere spiegel voor den inwendigen mensch? - Ja, waar is hij! herhaalde ik, en bleef in gepeins staan tegenover het glas. Nu weten mijne huisgenooten, dat ik volstrekt niet wil gestoord zijn, als het noodlot wij in een' dergelijken peinzenden toestand gebragt heeft; ik teeken dan aanstonds de aan- en overstroomende gedachten in mijn zakboek op, en ben stoutmoedig en misschien dwaas genoeg, soms eenige bladen daaruit los te scheuren, en onder die menschen te werpen, welke dezelve willen oprapen en gebruiken tot allerlei pios usus. - Ja, waar is hij! zeide ik nog eens, en reeds had ik het potlood in de hand, en zat, met het zakboek op de regter knie, gereed, om deze vraag extempore te beantwoorden.
Episodes of uitweidingen zijn allezins nuttig en aangenaam, in heldendichten, in romans, en in het eentoonige menschelijke leven. Men springt somtijds opzettelijk van den goeden, gebaanden weg af, om een' vlinder te vangen, of eene schoone bloem te plukken, of om te toonen, dat men met een' luchtsprong den gewonen, aangewezen weg kan wedervinden. Dat heet eene Episode of uitweiding. Als de Staatsman de diplomatieke plooi uit zijn gelaat doet verdwijnen; als de Ge- | |
| |
leerde een geheel eenvoudig, natuurlijk gesprek aanknoopt; als de Koopman geene driedubbele winsten berekent, maar de waarde zijner goederen naauwkeurig aanslaat; als de Dichter den zin zijner woorden niet volgens klank en rijm, maar volgens het gezond verstand weegt, - dan maken zij allen Episoden, en gaan van den gewonen weg af. Dat is zeer aardig om aan te zien.
Nu keer ik tot den spiegel terug, en ga vooreerst van den weg af, om er vervolgens mogelijk weder op te komen.
Er is eene kunst, kunstgreep of kunstmiddel, om de waarheid te vinden, al ware zij bedolven onder honderd Jezuitenlisten of even zoo veel staatkundige Protokollen. Men leert deze kunst en uit boeken, en op Hoogescholen of Athenaea's; somtijds zelfs onderwijst een welgemanierde, vrolijke en gestudeerde Gouverneur deze kunst aan zijnen voornamen, delicaten kweekeling, volgens de eene of andere Encyclopédie portative. Die kunst heet Logica, of Redeneerkunde. Zonder dezelve waren mij zakboek en potlood nutteloos; want de spiegel voor mij en het eigen verstand leeren mij deze sluitrede:
De kennis van den inwendigen mensch is noodzakelijk.
Wat noodzakelijk is, moet verkregen worden.
Ergo - moet de kennis van den inwendigen mensch verkregen worden.
en:
De spiegel toont ons slechts het uitwendige, niet het inwendige van den mensch.
Nu bestaat er zoo wel een inwendig als een uitwendig mensch.
Ergo - moet er een andere spiegel, dan deze hier, gevonden worden, om den inwendigen mensch te leeren kennen.
Bekent het nu: wat zouden wij rampzalig zijn, zonder boeken, Hoogescholen, Athenae's, zonder Gouverneurs, en zonder Logica!
Nu, met uw verlof! om den weg wat korter te nemen, eenige axioma's; dat zijn stellingen, die niet bewezen behoeven te worden, dewijl men ze dikwijls niet bewijzen kan; b.v.
De sterkste heeft steeds regt.
De afwezende heeft steeds onregt.
Rijkdom en eer zijn zaligheid.
Een Auteur is steeds nederig.
en zoo duizend meer.
| |
| |
Mijne axioma's luiden anders: De mensch is, inwendig en zedelijk, veelzijdig geslepen; bij gevolg zijn er voor deze vele zijden verschillende spiegels noodig, waarin hij zich afbeeldt, en waardoor wij hem leeren kennen. Deze spiegels zullen wij eens uitpakken en daarin zien, en daardoor wordt, eens voor altijd, het nut der Karakterkunde bewezen.
Ongelukkige Schrijvers, die eindelijk zoo ver gekomen zijt, dat gij het onderwerp zelve moet gaan ontleden en voor aller oogen duidelijk maken! Ik zie in u beschroomde en bevende Prosectoren, die, met het skalpel in de handen, de spieren, vezelen en aderen moet aantoonen, terwijl ieder u op de handen gluurt, en de ernstige Professor (de Recensent) het: ‘zie toe, wat gij doet, onhandige knaap!’ gereed heeft. Maar zoo bits en opregt zijn de Professoren en Recensenten in onzen tijd niet meer. Er vielen in het gistend vat der Geleerdheid eenige nederploffende druppels; daarom ligt er ook somtijds een nutteloos bezinksel op den grond. Genoeg, dat die Schrijvers ongelukkig zijn, welke nog meer moeten doen, dan schrijven en stellen - die buiten dat ook zelfs nog moeten denken, overdenken, beschaven - en, wat bijna even zoo veel zweet- als inktdruppels kost, moeten bewijzen.
Ik bemin het Grieksch, bovenal wanneer het gedrukt is; men ziet dan, dat de Auteur van zessen klaar was; ik zie het gaarne midden in het blad, niet in eene noot, want noten acht men weinig, even als liefdesverklaringen, als zekere tranen, als courantenberigten, en als aanprijzende voorredens; derhalve:
‘Τοῖς πράγμασι γὰρ ὀυχι θυμοῦσθαι χρεώ.
Μ έλει γὰρ ἀυτõις ὁυδέν, ἀλλ ον τυγχάνων
Τὰ πράγματ᾽ ὀρθῶς ἀν τιθῇ, πράσσει καλῶς.’
Euripid. in Bellerophonte.
dat is, volgens eene buitengewoon vrije vertaling: ‘Gij moet u over zekere menschelijke zaken niet al te zeer bekommeren of verdrietig maken; de dingen zelve moeten u zooveel niet ter harte gaan: als gij echter zekere zaken moet behandelen, dan stel dezelve zóó, dat gij er eer van hebt.’ - Indien ik nu het een of ander werk, b.v. een bundel leerredenen in een Godgeleerd maandwerk, recen- | |
| |
seerde, zoude ik er nog wat Grieksch uit plato bijvoegen, gelijk gebruikelijk is geworden in lateren tijd.
Volgens den Griekschen Dichter, is het niet goed, zich al te zeer over zekere zaken te bedroeven; wij moeten derzelver voorstelling echter niet gering achten: derhalve blijkt vooreerst het nut der Karakterkunde ook daaruit, dat de mensch veelzijdig geslepen is.
Waar veel te zien en te ontdekken is, zal onder dat vele ook wel iets goeds zijn. De karakters der menschen loopen toch zeer uit elkander: hier IJsland, daar Italië; hier een Chimboraco, daar een Geldersch heuveltje! De menschenkenner nu, die eene Voyage pittoresque door de harten en begrippen zijner medemenschen doet, wordt weldra verbijsterd door deze bonte mengeling van groene valleijen en sneeuwtoppen, en geraakt daardoor buiten staat, om zijne reisbeschrijving behoorlijk in het licht te geven.
Vanwaar komt dat?
Vooreerst, dewijl de eerste ontwikkeling en opvoeding van den kleinen mensch zeer verschillend is; want zooveel verschillende ouders er zijn, zooveel verschillende kinderen - de appel valt niet verre van den boom; maar er is schier eene tallooze verscheidenheid van boomen - kromme, regte, vruchtbare, onvruchtbare - van den eik tot aan het heestergewas; allen planten zich echter voort, en het spruitje is kenbaar aan zijn geslacht; wij laten de kunstige inoculatie der hedendaagsche alverlichtende opvoeding op derzelver plaats, want dat zoude aanleiding geven tot eene onafzienbare Episode.
Ten tweede kome in aanmerking de natuurlijke aard der menschen, hun Temperament - galachtig of bloedrijk, helder of donker, beneveld of ontneveld; iets, hetwelk door land, volk, Godsdienst, ambacht en huwelijk dikwerf bepaald wordt. Hierdoor worden de karakters der menschen dus lijdelijk, passif. - Vergun mij, u hier opmerkzaam te maken op een groot en gevaarlijk misbruik. De zedelijke waarde der Adams-zonen en dochteren kan en mag niet bepaald worden volgens eenen eigendunkelijken, ongeijkten maatstaf of valsche balans. Dit geschiedt evenwel, als men velerlei zonden, begeerten en neigingen des onbandigen vleesches op rekening van het gestel, van het Temperament schuift. Dan handelt men even als de onregtvaardige rentmeester in de bekende gelijkenis, die de schuldenaars
| |
| |
van zijnen Heer veel deed korten en denzelven bedroog. Dit open afschuiven is aan velen tot zulk eene gewoonte geworden, dat zij, wél beschouwd, den alwijzen Schepper, die hen juist zoo vormde, de schuld van alle hunne onzedelijke daden geven; want het gestel is oorzaak van ontucht, zwelgerij, enz. zeggen de respective zondaars. Men dient karakter te bezitten, om dit aan zekere lieden onder het oog te brengen. Beter ware het nog, hen tot Dengenen te voeren, die boven het oog is, namelijk in den Hemel.
Ten derde worden de karakters zoo veelzijdig geslepen en verslepen door den omgang met den naasten; want hier werkt de eene mensch op den anderen, als het diamantpoeder op het kostbaar edelgesteente. Hoe gelukkig, als de kostbare steen in kundige en bekwame handen valt! - Gij herinnert u den revolutionairen katilina, (hoe welkom zoude hij elders velen zijn!) die met de ingetogenen ingetogen, met de losbandigen vrolijk, met de ouden deftig, met de jeugd vriendelijk omging. (Cum tristibus severe, cum remorsis jucunde, cum senibus graviter, cum juventute comiter vivere. Cic.) Een dergelijk veelzijdig geslepen karakter voldoet buitengemeen, waar alles op het optisch bedrog aankomt, en in de staatkundige of geleerde wereld de snelle bewegingen moeten nagebootst worden van den weêrhaan op den kerktoren. - Ik heb somtijds verbaasd gestaan bij de beschouwing van groote, beroemde mannen, welke de Geschiedenis in het voorste gelid plaatst, niet zoo zeer dewijl zij zoo groot en beroemd geworden zijn, maar wegens de moeijelijkheid om zelfstandig te blijven, wanneer zij onophoudelijk van zoo vele kanten geslepen, gepolijst en gevormd werden. Ik heb hen bewonderd, dat zij bij de vele zijden zoo menige goede zijde behielden, en hunne vaste beginselen niet inruilden tegen Vorstengunst, loftuiting of eerekruis; want, in het voorbijgaan gezegd, gelijken vele zeer aanzienlijke menschen op de Peruanen, die een' grooten klomp echt goud gaarne verruilden voor een rinkelend schelletje (lees ook, als gij wilt, narrenschelletje) of een snoer kralen; alzoo offerden dezen en genen hunne zedelijke waarde wel eens op aan zekere klinkende en schitterende voorwerpen, en werden dus ook hier van dien kant geslepen. Daarom teeken ik, met een inwendig welgevallen, den man in mijn zakboek aan, die in den gestadigen omgang met schurken en dwazen het karakter van
eenen
| |
| |
braven, edelen mensch bewaarde, en, hoe ook gelokt of medegesleept, toch niet struikelde of viel. Nooit zie ik b.v. eenen Geneesheer, of ik erken, dat hij, in veelzijdige ontwikkeling door anderen, de kroon verdient. Verheft de man zich niet, met een' kleinen glimlach op het gelaat, boven de dwalingen zijner patiënten? Hij verklaart de kranken gezond, de gezonden krank. Voor ieder' lijder heeft hij, de veelzijdige, eene bijzondere zijde, waarin zij zich kunnen beschouwen en geruststellen. Gelukt het hem eindelijk, het Orakel van honderden te worden, (dit kan geschieden door middel van een altijd opgeruimd gelaat, van eene sierlijke koets, van eenige artikels in dagbladen) dan zoude ik wel eens iemand willen zien, die door vlijt en menschenkennis zooveel kan uitwerken, herstellen en verzamelen, als een veelzijdig gevormd Arts. Als een onmiddellijk gevolg hiervan maken wij de aanmerking, dat sommige menschen gehouden zijn (ten einde het dagelijksch brood wat ruimer, fijner en gemakkelijker te kunnen genieten) zich toe te leggen op eene naauwkeurige kennis der karakters hunner medemenschen. Zij zijn ingewijd in de leer der Temperamenten, en temperen hunne woorden en hun gedrag naar eisch dergenen, die in eene dadelijke of zijdelingsche betrekking staan tot het fijnere dagelijksch brood. Hun eigen karakter wordt daardoor wonderbaarlijk geslepen; - zij zijn nu, à la Katilina, vroom en ondeugend, als de slangen of als de duiven, en er zijn geene oogen, hoe grof, naauw of klein, waarvoor zij geene haken hebben. Nu zijn deze soort van menschen zekerlijk niet zeer Christelijk, maar zij verkrijgen eene betrekkelijke mate van geluk; - hunne grootere mate van karakterkunde helpt immers meer in het werkelijke leven, dan al de schoone opmerkingen van lavater, la bruyere, la rochefoucauld en ockerse, want zij verkrijgen eer en roem, en nog iets, dat hier beneden alles in zich besluit, en alles
ontsluit, en veel afsluit - namelijk, geld. Indien ik hier weder bewijzen wilde, zoude het eene gemakkelijke taak zijn, het dadelijk verband aan te toonen, dat er sedert onheugelijke tijden bestaan heeft, tusschen de karakterkunde en de klinkende munt; zoo hangt ook hier het zedelijke en zinnelijke naauw te zamen, even als ziel en ligchaam.
Eindelijk (maar dit is eigenlijk een onderdeel van een
| |
| |
onderdeel) worden vele karakters gezuiverd en ook bedorven, altijd toch veelzijdig ontwikkeld, door zekere draagbare voorwerpen, bestaande uit eene menigte losse bladen, voorzien met kleine en groote zwarte figuurtjes, die te zamen eenen zin moeten uitmaken, en in een stevig omkleedsel bijeengevoegd - t.w. boeken. Sedert de uitvinding der drukkunst zijn alzoo vele karakters datgene geworden, wat zij anders zeker nooit zouden geworden zijn. De Galvanische kolom, die naar alle waarschijnlijkheid te Haarlem de eerste schokken gaf, werkte onafgebroken op honderdduizenden voort, en bragt, in den letterlijken zin, de heilzame lichtvonken door de oogen in de hersens, en zoo verder tot in het hart. Deze Galvanische schok werkte echter ook op veler ingewanden; - de behoefte aan voedsel dáár zijnde, vlogen de pennen over het papier; het papier werd weldra een gedrukt blad, en Europa herbergde eene nog onbekende soort van menschen - de broodschrijvers. Nu kunt gij niet gelooven, hoe vele gedachten er opgewekt, hoe vele daden uitgelokt, hoe vele voornemens bewerkstelligd zijn geworden, door boeken. Wijsgeeren en Staatkundigen streden steeds vóór en tegen de drukpers; zonderling, dat zij juist dat middel bezigden, hetwelk zij wilden vernietigen! Alzoo gebruikt men kruid, om een vijandelijk kruidmagazijn in de lucht te doen springen. Boeken en geschriften werken dus met onwederstaanbare kracht, om het karakter in duizend vormen te gieten, even als de lettergieter de looden letters. Denken wij nu aan den stort- en bergvloed van gedrukte bladen, waaronder wij bijna bedolven zijn, alsdan verklaart zich gedeeltelijk de eindelooze veelzijdigheid der karakters. De klasse der niet-lezers wordt, ten minste in ons vaderland, steeds kleiner; en daar nu de lezers terugwerkende kracht op de niet-lezers uitoefenen, zoo laat zich bewijzen, dat inderdaad de drukpers eene ongemeene kracht bezit, om
den inwendigen mensch te ontwikkelen.
Laat ons hier voor tegenwoordig het zakboek toeslaan; het potlood is bijna afgestompt; dus nader meer.
...... Jam sat prata biberunt.
Rotterdam.
B.T.L.W.
|
|