| |
| |
| |
Treurige verschijnselen in eenige oorden van Noord-Amerika.
In die oorden van Amerika vooral, waar landontginning en bevolking eerst van lateren tijd dagteekenen, laat het maatschappelijk leven nog zeer veel te wenschen over. Vervulling van de eerste noodwendigheden houdt den geheelen mensch te zeer bezig, dan dat men daar reeds veel verstandelijke en zedelijke ontwikkeling zou kunnen verwachten. Daar ontbreekt inzonderheid die godsdienstige veredeling, welke door de regte kennis van het Christendom wordt bevorderd. Men weet, dat Kerk en Staat gescheiden zijn in de Nieuwe Wereld. De mannen, die vele bezigheden hebben en ruwere vermaken najagen, vervallen ligt tot onverschilligheid; de vrouwen hellen veelal tot dweeperij over. Onbeperkt is de vrijheid in het godsdienstige; doch men ziet daar verschijnselen, welke den menschenvriend bedroeven. In de steden zijn scharen van predikers, die, om opgang te maken, hunne toevlugt tot een wild en stuitend marktgeschreeuw nemen; op het land, waar de woningen verre van elkander liggen, is dikwerf een volslagen gebrek aan kerken en godsdienstig onderwijs. De sekten in de steden zijn bijkans ontelbaar; deze hebben elk een eigen kerkelijk bestuur, en gewoonlijk staat hij aan het hoofd, die het krachtigst op de hartstogten weet te werken. Ook moet ieder burger zich bij eenen aanhang voegen; anders heet hij geen Christen. Op het land daarentegen, bijzonder in de westelijke Staten, heeft het volk geene andere gelegenheid, om stichting te erlangen, dan in de zoogenaamde camp-meetings (veld-vergaderingen), welke, naar luid der berigten van reizigers, wel eens in eene soort van Saturnaliën ontaarden. En niet veel beter schijnen de revivals (wedergeboorten) in de steden te zijn. Uitgezonderd de Episcopalen, Katholieken, Unitarissen en Kwakers, hebben die tooneelen, in meerdere of mindere mate, bij alle andere sekten plaats. Daar zijn predikers,
| |
| |
welke, op zekere tijden, schaarswijze de steden van de Vereenigde Staten rondtrekken. Gewoonlijk nemen zij hunnen intrek bij geloofsgenooten, en elken avond, dien men niet in het bedehuis doorbrengt, wijdt men aan zoogenaamde aandachtsoefeningen, die elders gezelschappen genoemd zouden worden. Daar wordt dan gegeten, gedronken, gebeden, gezongen, gebiecht en bekeerd. Van deze revivals, of opwekkingen van het godsdienstig leven, spreekt men weken lang vooraf; want, daar er in de westelijke steden geene schouwburgen gevonden worden, en societeiten en openbare wandelingen niet in gebruik zijn, blijft de kerk de eenige plaats, waar de vrouwen haar pronkgewaad kunnen toonen. Deze wedergeboorten dus, benevens het veelvuldig kerkgaan, de tewoordigheid van zoo vele vreemde predikers enz., brengen eenige verandering in haar eentoonig leven. Het volgende tooneel, door eene Engelsche reizigster, Mistress trollope, bij zoodanige gelegenheid in eene Presbyteriaansche kerk bijgewoond, kan den lezer een duidelijk begrip van de overhelling tot geestdrijverij in dat zonderlinge land geven:
Het was in den zomer. De godsdienstoefening, die wij, op bijzondere aanbeveling, wilden bijwonen, nam eerst met de avondschemering eenen aanvang. De kerk was sterk verlicht en tot stikkens toe vol. Wij zagen drie predikers nevens elkander op eene soort van tooneel staan, hetwelk, met een fraai rood voorhangsel voorzien, omtrent ter hoogte van een' gewonen predikstoel, ter plaatse van het altaar, zich verhief. Wij plaatsten ons digt bij het hek, dat het spreekgestoelte omgeeft. De in het midden staande prediker bad. Het gebed was overdreven hartstogtelijk, en de manier van uitdrukken aanstootelijk, soms gemeen. Daarop werd een lied gezongen, en een ander leeraar trad op, om te prediken. Hij toonde veel welsprekendheid, maar welsprekendheid van eenen verschrikkelijken aard. Hij beschreef met ontzettende naauwkeurigheid de laatste oogenblikken van het verdwijnend leven, en schilderde daarop den voortgang
| |
| |
der ontbinding na den dood met eene waarheid, die walgelijk was voor het gevoel. Op eenmaal viel hij uit den tot nu toe rustigen, beschrijvenden toon in een gillend geschreeuw van ontsteltenis. Hij boog zich voorover, alsof hij naar iets aan den voet des kansels zag, en deelde ons daarop mede, wat hij aanschouwde in den afgrond, die zich voor hem scheen te openen. Dit was buiten twijfel voor hem een zeer gelukkige inval, om de beschrijving van de hel des te levendiger te maken. Toen kwamen alle beelden, welke vuur, vlammen, zwavel, gesmolten lood, gloeijende tangen aan de daaronder trillende zenuwen konden aanbieden. Het zweet liep hem bij stroomen van het aangezigt; zijne oogen rolden wild in het hoofd; de mond schuimde, en alle zijne gelaatstrekken teekenden eene zoo groote ontroering, als hij ooit zou kunnen gevoelen, indien hij het beschrevene met eigene oogen aanschouwde - de voorstelling was, in hare soort, voortreffelijk. Hij wierp eindelijk een' smeekenden blik op zijne beide ambtgenooten, alsof hij te kennen wilde geven, dat hij afgemat was, en daarop zette hij zich neder, het zweet van zijn aangezigt afdroogende. Weldra stonden de beide anderen op, en begonnen een lied aan te heffen. Het duurde eenige seconden, eer de Gemeente, als naar gewoonte, mede kon invallen; bleek van ontsteltenis waren alle aangezigten. Nadat het lied geëindigd was, plaatste zich een hunner in het midden, en vroeg de toehoorders op eenen slependen, temenden toon, of datgene, wat hun geliefde broeder had gezegd, hun ter harte was gegaan - of zij de hel vermijden wilden, welke hij hun had vertoond? ‘Komt dan,’ voer hij voort, de armen naar hen uitstrekkende, ‘komt dan en belooft het ons, en wij willen u jezus wijzen, den lieven jezus, die er u van bevrijden zal! Maar gij moet tot Hem komen! Gij moet u niet schamen, tot Hem te komen! Heden avond nog zult gij het Hem zeggen, dat gij u zijner niet schaamt!
Wij willen u den weg banen; wij willen de bank vrij maken, waarop berouwhebbende
| |
| |
zondaren zich mogen nederzetten! Komt dan, komt op de bank des berouws; komt! komt! komt!’
Men zong op nieuw, terwijl een van de drie predikers een paar lange banken voor het hek deed ontruimen, en de lieden, die daarop gezeten hadden, terugwees. Intusschen eindigde ook dit lied, en andermaal werd de Gemeente opgeroepen, om zich over jezus niet te schamen, maar op de bank des berouws plaats te nemen en zich aan de borst des Heeren te leggen. ‘Wij willen,’ sprak de prediker, ‘nog eenmaal zingen, om u tijd te geven.’ Men zong weder. Nu ontstond overal in de kerk eene beweging, die in den beginne slechts zacht was, doch allengs meer merkbaar werd. Jonge meisjes stonden op, gingen weder zitten, en stonden nog eens op. Toen kwamen de arme schepsels zachtkens van hare zitplaatsen, waggelden met gevouwen handen, met hangende hoofden, aan alle leden bevende, en hoe meer zij naderden, hoe luider men haar zuchten en snikken hoorde. Eindelijk zetteden zij zich neder op de bank des berouws. Het gezang hield op. Twee van de predikers traden van het tooneel af, keerden zich de een ter regter-, de ander ter linkerhand, en begonnen de bedeesdere meisjes iets in het oor te fluisteren. Wat zij zeiden, was niet te verstaan; maar het zuchten en snikken werd daarbij steeds luider en akeliger. Jonge meisjes met bleeke en ontstelde gelaatstrekken vielen eerst op de knieën en dan op het aangezigt neder; men hoorde haar angstig schreeuwen, en daar tusschen riep nu en dan eene kermende stem, op een' jammervollen, hartbrekenden toon: o, Heere jezus! help mij! De twee predikers gingen steeds onder dezelven heen en weder, maar klommen van tijd tot tijd op de banken, en verkondigden, met de geweldige stem van eenen marktschreeuwer, de blijde boodschap der verlossing, waarop dan, uit alle gedeelten des gebouws, uit schorre kelen, een wedergalm antwoordde: Amen! lof en prijs! amen! terwijl de ter aarde gevallene
boetelingen aanhoudend zachte toespraak en van tijd tot tijd
| |
| |
eene mystieke liefkozing ontvingen. De meesten der meisjes werden door zenuwtrekkingen aangegrepen, en toen de beweging op het hoogste was, begon de boven gebleven prediker op nieuw een lied aan te heffen, alsof hij daarmede alle ander geluid verdooven wilde. Het was een akelig tooneel, jonge schepsels zoo in den morgen des levens van hevige ontsteltenis aangegrepen en misschien voor het gansche leven naar ligchaam en geest gekrenkt te zien. Een meisje, dat naauwelijks veertien jaren oud scheen, lag in de armen van een ander, dat iets ouder was; hare oogen stonden wijd open, haar gezigt was doodbleek, kin en boezem met schuim bedekt; zij scheen geheel bewusteloos te zijn. Een der predikers naderde tot haar, greep hare teedere hand, sprak: Jezus is bij u; loof den Heer! en ging daarop verder.
Hadden de mannen in Amerika meer achting voor de vrouw, hoe zouden zij hunne echtgenooten en dochters zoo kunnen laten behandelen en mishandelen? Dat het enkel vrouwen, en wel meest jonge meisjes waren, die zich op de banken des berouws plaatsten, behoeft naauwelijks gezegd te worden. De toehoorders waren grootendeels welgekleede lieden, en de zwierigste vrouwen uit de stad bevonden er zich bij tegenwoordig; ja, gedurende den ganschen tijd der wedergeboorte wemelden de kerken van sierlijk uitgedoste personen.
Op deze wijze zoeken de vrouwen te Cincinnata tijdkorting. In den schouwburg te gaan, is verboden. Kaartspelen wordt voor zondig gehouden. Daar zij echter als huishoudsters steeds de handen vol werk hebben en zoo vlijtig arbeiden, gevoelen zij behoefte aan eenige uitspanning, en vinden die bij zoodanige vertooningen in de kerk! - Hoe verre gaan soms de verbijsteringen van den menschelijken geest! Moge de prediking van het zuivere Evangelie, dat het verstand verlicht en het hart veredelt, alle onverschilligheid, alle dweeperij, ongeloof en bijgeloof allengs doen verdwijnen!
|
|