Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1834(1834)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Herinnering. Toen eens ons zwevend schip, op 't schuimend nat gedragen, Werd tegen wind en stroom gevoerd naar 't vreemd gebied, Was 't of de ranke kiel haar zwijgend leed ging klagen Aan 't wijkend eiland in het nevelgraauw verschiet: Zoo grijpt de bitt're rouw in 't afgefolterd harte, Als 't uur van scheiden slaat, het uur der wrange smarte; Zoo keert de ziel, waar zij zich ook bevind', Terug naar hen, nog innig diep bemind. Wanneer bij 't vriendenmaal de beker wordt geheven, En menig zoet gesprek naar vroeger tijd ons voert; Wanneer een stille traan den glimlach heeft verdreven, En zachte weemoed heerscht bij scherts en gulle boert; Wanneer elk schoon verbond, bij jeugd en kracht gesloten, Ons weêr beseffen doet, wat eenmaal is genoten, - O, zalig dan de dronk, gewijd aan d' ed'len vrind, Door 't gloeijend hart nog innig diep bemind! Wanneer we in 't vreemd gewest een' schoonen berg ontmoeten, Een eiland of een dal, waar ziel en oog geniet; Wanneer we een heerlijk land met dankb're vreugd' begroeten, Waar alles bloeit en tiert, alleen de liefde niet, - O, dan gevoelt het hart, wat heil ons waar' gegeven, In dat gezegend land in kalm genot te leven, Maar slechts met hen, zoo warm bemind, In wie ons hart zich wedervindt! [pagina 43] [p. 43] Gelijk de wand'laar naar de duistere oosterkimmen Terugziet, als de zon reeds flaauwer stralen schiet, En als de schem'ring komt, met nachtelijke schimmen, Den laatsten gloed met stille vreugde in 't hart geniet, Zoo wordt een kalm genot den sterv'ling aangeboden, Wanneer een dag der vreugd', de laatste, is heengevloden; Dan keert de ziel, die weemoed zalig vindt, Nog eens terug naar alles, wat zij mint. lublink weddik. Naar het Engelsch van thomas moore. Vorige Volgende